2000

2000

In de Verenigde Staten kwam transdermale testosteron-gel op de markt.

Begin van de jaren 2000 was er volop sprake van genetische manipulatie, een nieuwe vorm van doping.

De urinetests voor het opsporen van EPO werden verbeterd, maar bloeddoping was nog steeds niet op te sporen. De potentiële risico's van bloeddoping zijn hoog: bloedstolsels, beroertes en trombose.

Het 'Deutsche Zeitschrift für Sportmedizin' publiceerde een Finse studie waarin de levensverwachting van 62 Finse gewichtheffers onderzocht werd tussen 1977 en 1982.  Bij de gewichtheffers was 12,9% gestorven tegenover 3,1% bij 'normale' personen.

Doping in de DDR

Lothar Kipke (1928-) was sportarts van de DDR en auteur van het Staatsplanthema 14.25.

'Staatsplanthema 14.25' was de naam van het omvangrijke, georganiseerde en verplichte dopingsysteem. De uitvoering ervan werd in juni 1974 goedgekeurd door het centrale comité van de Sozialistischen Einheitspartei Deutschlands (SED) en was gebaseerd op het voorstel van de Leistungssportkommission der DDR. Meerdere instellingen werkten er verplicht aan mee: het ‘Forschungsinstitut für Körperkultur und Sport’ in Leipzig, het ‘Zentralinstitut für Mikrobiologie und experimentelle Therapie’ in Jena, de ‘Militärmedizinische Akademie Bad Saarow im Bereich der Forschung’ evenals het farmaceutisch bedrijf ‘VEB Jenapharm’ en het ‘Arzneimittelwerk Dresden’ als fabrikant van de gebruikte preparaten. Hoofdzakelijk werden anabolica gebruikt zoals Oral-Turinabol, Androstendion en Mestanolon, drie substanties die in de DDR ontwikkeld waren. Onderzoeken na 1990 toonden aan dat meer dan vierhonderd artsen, trainers en functionarissen betrokken waren bij het systeem. Het aantal getroffen minderjarige sporters wordt op zo’n tienduizend geschat, tweeduizend daarvan kampten nadien met ernstige ziektes, hadden tumoren, hartafwijkingen, infertiliteit, depressies, boulemie, circulatie- en ruggenmergproblemen. Sommigen waren zelfs overleden, anderen wachtten angstig af met welke gezondheidsproblemen hun kinderen opgezadeld werden. Tijdens het dopingproces van 2000 in Berlijn werd Kipke veroordeeld tot vijftien maanden gevang en een boete van 7.500 Mark voor zijn aandeel in de lichaamsbeschadigingen van vrouwelijke atleten. Tijdens zijn loopbaan had hij in 58 gevallen anabole steroïden voorgeschreven aan minderjarige zwemsters. De zaak werd aanhangig gemaakt door voormalige DDR zwemsters, die tijdens hun sportcarrière dagelijks doping moesten slikken. De minderjarige meisjes wisten niet dat de blauw gekleurde pilletjes anabolica bevatten. Sommige zwemsters kampten met gezondheidsproblemen, anderen kregen kinderen met lichamelijke afwijkingen. Een voormalige DDR-zwemster baarde een zoon met klompvoetjes, een andere een blind kindje. Kipke was tijdens het DDR-regime niet alleen sportarts van de Oost-Duitse zwembond DSSV, onder de schuilnaam 'Rolf' werkte hij ook voor de staatsveiligheidsdienst Stasi. In het buitenland deed Kipke zich voor als een fervent tegenstander van doping. Hij zetelde zelfs in de medische commissie van de internationale zwembond FINA. Op het proces in Berlijn bekende hij het toedienen van doping, maar hij vertelde er meteen bij dat hij niet wist dat de verboden stimulantia op latere leeftijd ook kwalijke bijwerkingen gaven. Bij een huiszoeking in de garage van Kipke werd een volledig dossier gevonden, waaruit het 'Doping-Fahrplan für die Nationalmannschaft' heel duidelijk werd. Zo hield hij nauwkeurig bij aan wie hij wanneer en wat verstrekt had.

Op hetzelfde proces werden ook topfunctionaris Manfred Ewald (1926-2002) en sportarts Manfred Höppner (1934-), de top van de piramide zeg maar, veroordeeld tot respectievelijk 22 en 18 maanden. Van 1961 tot 1988 was Ewald voorzitter van de Turn- en Sportbond van de DDR (DTSB), maar ook President van het Oost Duitse Olympisch Comité. Höppner van zijn kant was de ‘constructeur’ van de door de Staat geleide dopingscene. Hij was het die de preparaten aan artsen en trainers verschafte en jarenlang was hij plaatsvervangend voorzitter van de Sportgeneeskundige dienst van de DDR (SMD) en voorzitter van de ‘Arbeitsgruppe unterstützende Mittel’. Beiden werden aangeklaagd voor 142 misdaden, vooral bij vrouwen die door de jarenlange toediening van hormonale doping nu met enorme gezondheidsproblemen kampten. Totale vermannelijking, gynaecologische problemen, misval, onvruchtbaarheid, overmatige lichaamsbeharing en stemveranderingen waren legio. De anabolica, vooral Oral-Turinabol, veroorzaakten ook levertumoren en nierbeschadiging. Ze wisten verduiveld goed waarmee ze bezig waren en namen de nevenwerkingen er ‘op de koop toe’ bij. De zwaarste beschuldiging was echter dat ze de preparaten aan minderjarigen hadden opgedrongen. Bovendien moesten de trainers de atleten en hun ouders over dit alles in het ongewisse laten, ze kregen steeds opnieuw te horen dat ze extra vitaminen kregen toegediend. Naargelang hun sportieve prestaties en naargelang hun politieke integriteit werden de atleten in een A-, B- of C-categorie gestoken. Voor Ewald draaide alles slechts rond één doel: voor de DDR zoveel mogelijk medailles binnenhalen en met 160 Olympische overwinningen is hij daar wonderwel in geslaagd. Onder het motto ‘het doel heiligt de middelen’ had hij daar zelfs de gezondheid van de atleten voor over. Doping gecombineerd met snoeiharde training was een perfecte combinatie en een onmiskenbaar onderdeel van de successen. Niet voor niets duurde de opleiding tot sportarts vijf jaar in de DDR, de hele begeleiding was gebaseerd op gecentraliseerde wetenschap.  

Zeven voormalige Oost-Duitse atleten dienden een aanklacht tegen hen in, waaronder de zwemsters Martina Gottschlat (1965-) en Jutta Gottschalk (1964-), Karin Balzer (1938-) Olympische kampioene 80m horden in Tokio en Margitta Pufe (1952-), brons in het discuswerpen op de Spelen van Moskou.

Maar de grote voortrekster was Catherine Menschner (1965-), die op dat ogenblik met haar advocaten al 35 jaar inspanningen leverde om de onderste steen over het dopinggebruik boven te krijgen. De voormalige Oost-Duitse zwemster was in illo tempore het guinese biggetje voor de Oost Duitse dopingmachine. Haar wetenschappelijke resultaten na toediening van de medicamenten moesten bijvoorbeeld Rica Reinisch (1965-) aan Olympische medailles helpen. Menscher realiseerde zich dat pas echt toen ze veel moest trainen, heel wat pillen diende slikken, maar eigenlijk nooit voor wedstrijden geselecteerd werd. Allemaal tekenen dat de DDR-leiders voor haar geen succesvolle carrière hadden uitgestippeld, maar dat ze eigenlijk een proefkonijn was voor de andere zwemsters. Amper zestien jaar oud kreeg ze zware gezondheidsproblemen, ze raakte verlamd en leed schade in de lumbale regio. De artsen uit Dresden probeerden dit te ‘verhelpen’ met nieuwe injecties, het enige resultaat van die nieuwe therapie was dat haar hart revolteerde, haar bloedsomloop in elkaar stuikte en ze geen kracht meer had in haar longen. Ze viel regelmatig in zwijm, had zware ademhalingsstoornissen en kreeg een gips om de lenden. Het kwam er in feite op neer dat die Oost Duitse ‘wetenschappers‘ zich geen raad meer wisten. Haar stiefvader, die zelf tot de hoogste regeringskringen behoorde, raadde haar aan om te kappen met sport. Toen ze na de val van de muur naar Hamburg verhuisde, reveleerde een CT-scan na de zoveelste pneumonie dat haar longen veel te groot waren en dat haar immuunsysteem weerloos was tegen verkoudheden. Op de koop toe kreeg ze zes miskramen.

Vier slachtoffers op een rijtje: Barbara Krause (1959-), Andrea Pollack (1961-), Carola Nitsche (1956-) en Christiane Knacke (1962-)

Christiane Knacke (1962-) schreeuwde tijdens haar getuigenis voor de Rechtbank:

“Zij vernietigden zowel mijn lichaam als mijn geest. Zij vergiftigden zelfs mijn medaille,” waarop zij de bronzen medaille van Moskou op de grond keilde.

Martina Gottschalt-Fehrecke (1965-) was een andere voormalige DDR-zwemster die klacht indiende tegen de voormalige sportarts Lothar Kipke (1928-). Op 10-jarige leeftijd werd ze door het systeem als prestatiezwemster uitgekozen en ging ze naar het internaat van Sportclub Magdeburg. 's Morgens om 5h30 begon de uitputtende zwemtraining, die pas 's avonds laat eindigde. Vanaf het begin kreeg ze van trainster Gudrun Feustel tabletten die omschreven werden als vitaminen, mineralen en eiwitten. En driemaal daags steeds datzelfde scenario: zwemmen, vlug het water uit, pillen slikken en terug het water in.

"Toen ik dertien werd controleerde men de medicatie inname plots veel strenger. Er lagen ook meer en andere tabletten op de schalen. Ik herinner me dat we probeerden vals te spelen, maar toen de trainster daar lucht van kreeg moesten we de pillen slikken terwijl ze erop toekeek."

Martina veranderde, ze werd zwaarder, haar stem werd dieper en ze kreeg menstruatieproblemen. Haar ouders kregen argwaan, hadden vragen bij de medicatie en eisten een verklaring, maar het antwoord was dat het enkel om vitaminen ging. Inmiddels was men ook al met spuiten en infusen begonnen. In 1981 scheurde Martina haar ligamenten waarvan ze profiteerde om met sporten te stoppen. Enige tijd later kreeg ze galproblemen. Ze huwde en kreeg in 1985 haar eerste zoon, die met klompvoetjes geboren werd. Het jongetje werd voor zijn zesde verjaardag al drie keer geopereerd, maar helpen deed dat niet veel. Bij de drie volgende kinderen waren er complicaties bij de geboorte. Langzaam groeide het besef dat al die problemen met het gebruik van anabolica samenhingen. Zelf had ze na de geboortes hormonale problemen en kreeg ze depressies.

Ook Jutta Gottschalk (1962-), die op internaat de kamer deelde met Martina Gottschalt, was een andere voormalige DDR zwemster die klacht neerlegde tegen Lothar Kipke (1928-). Haar dochtertje werd blind geboren aan een oog, waarvoor ze elf keer geopereerd werd en ook daar zouden de anabolica schuld van zijn. Bovendien wilde Gottschalk geen tweede kind zolang niet bewezen was dat er geen complicaties meer zouden zijn.

Bij de voormalige Berlijnse kanovaarster Kerstin Spiegelberg (1968-) werd borstkanker vastgesteld. Onderzoeken nadien wezen uit dat die tumor een gevolg was van de vele anabolica die de DDR-artsen en -trainers haar al vanaf haar dertiende onwetend hadden toegediend. Bovendien kampte ze met migraine en depressies en kreeg ze een miskraam.

Atletiek

Het rapport van de Amerikaanse arts Wade Exum (1949-) vermeldde dat negentien Amerikaanse medaillewinnaars tussen 1988 en 2000 toch aan verschillende Olympische Spelen deelnamen ondanks ze op doping betrapt waren. Dit schokte heel wat mensen uit de sportwereld. Voor anderen kwam het niet over als een verrassing, want jarenlang hadden insiders al geopperd dat ook de Amerikaanse atleten er niet voor terugschrokken om zich op dopingproducten te storten. De hypocrisie was dat de Amerikanen zich openlijk tegen doping uitspraken en dat ze de sportregimes van Oost-Duitsland en China voor hun systematische dopingpraktijken vervloekten.

"Er is geen enkele belofte dat ze het dopingprobleem willen stoppen,” orakelde Carl Lewis (1961-) in 2000. "Mensen weten dat de sport vervuild is, de sport wordt zo gedreven door records.”

Wist Lewis toen veel dat hij in het verslag van Exum vernoemd zou worden. De vijfvoudige Olympische medaillewinnaar was een van de atleten in het meer dan dertigduizend pagina’s tellende dossier dat de voormalige Amerikaanse antidoping chef in 2003 aan Sports Illustrated en diverse andere kranten bezorgde. Meer dan honderd Amerikaanse atleten uit verschillende sporten hadden positief getest op verboden producten, maar waren na ‘interne processen’ vrijgesproken. Volgens de bewijzen van Exum was Lewis een van de drie Olympische winnaars die in de maanden voorafgaand aan de Spelen van Seoul positief op verboden stimulerende middelen had getest.

De Olympische Spelen van Sydney werden de ‘Dirty Games’ genoemd. Dokter Don Catlin (1938-), directeur van een van de drug-testing laboratoria van het IOC zei in dat verband:

“In de sport worden er waarschijnlijk veel meer drugs gebruikt dan men zou denken. Het grote publiek zou nogal geschokt zijn, moest het alles weten.”

Frank Shorter (1947-), de Olympische marathonkampioen van 1972 en voorzitter van de U.S. Anti-Doping Agency erkende niet alleen de omvang van het dopinggebruik, maar zag ook dat de gevolgen veel verder reikten dan de Olympische Spelen alleen.

Basket

De Turkse basketprofi Serkan Erdogan (1978-) van Royal Hali Gaziantep testte positief op nandrolon in de Europacup wedstrijd tegen het Griekse Panathinaikos en moest hiervoor twee jaar naar de kant.

Bobslee

De Britse bobsleeër Lenny Paul (1958-) leverde tijdens de Winterspelen een positieve plas af op Nandrolone.

Motorsport


 
De Japanse professionele motorracer Noriyuki Haga (1975-) testte positief op het gebruik van efedrine en werd daarvoor twee maanden geschorst.

Rodelen

De Oostenrijker Markus Kleinheinz (1976-) werd twee jaar geschorst voor cannabis-gebruik. Nadien werd hij nationaal jeugdtrainer.

Triathlon

Bij een huiszoeking bij de Franse triathleet Mathias Mure (1978-) werden groeihormonen, corticoïden en EPO gevonden

Voetbal

De voormalige Italiaanse voetballer Carlo Petrini (1948-2012) publiceerde zijn autobiografie 'Nel fango del dio pallone', vrij vertaald 'In de modder van de voetbalgod', waarin hij zijn ervaringen in het Italiaanse voetbal beschreef, met bijzondere aandacht voor alledaagse dopingperikelen met amfetaminen uit de jaren '60 en '70. In 1967 was Genoa trainer Giorgio Ghezzi (1930-1990) de eerste die hem inspuitingen bezorgde. Eerst spoot de trainer zichzelf in, daarna waren de spelers aan de beurt. Wat het zaakje bijzonder gevaarlijk maakte was dat hij voor iedereen dezelfde naald gebruikte. Het resultaat was enorm, alle spelers kregen een mateloze energie, maar tijdens de wedstrijd liep groen kwijl uit hun mond en was hun tong zo opgezwollen dat ze nauwelijks in hun mond paste. Artsen en verzorgers waren er bij betrokken, maar heel wat spelers spoten zichzelf in. Petrini werd blind als gevolg van een glaucoom en men moest een hersentumor verwijderen waaraan hij op 64-jarige leeftijd overleed.

De Chileense international Clarence Acuña (1975-) testte na de kwalificatiewedstrijd voor het WK positief op Isoprenalin. Hij werd vier maanden geschorst.

De Nederlander Quido Lanzaat (1979-) speelde met Borussia Mönchengladbach de finale van de Duitse beker, maar bij de controle na afloop ontdekte men tetrahydrocannabinol in zijn urine, een derivaat van cannabis. Hij werd acht weken geschorst, bovendien werd de 2-3 eindzege van zijn elftal ongedaan gemaakt en mocht SpVgg Greuther Fürth de beker in ontvangst nemen.

Ibrahim Tanko (1977-) de Ghanese spits van Borussia Dortmund, kreeg vier maanden schorsing en een geldboete van vijftienduizend Deutsche Mark, nadat men hem op het gebruik van cannabis had  betrapt.

Wielrennen

Enkele uren voor de start van de Tour de France van 2000, testten drie renners positief op EPO en werden ze uit de Ronde verbannen.

In een interview met het Duitse dagblad 'Berliner Kurier', bekende een renner:

"Testosteron was een basisingrediënt bij ons eten, zowel als injectie als in pillen. Bij het ontbijt kregen we al tien gram testosteronpoeder."

Bij een controle aan de Frans/Zwitserse grens kliste de Franse douane Fabrice Julien (1965-) met twee dozen EPO. De Fransman, die in 1995 nog nationaal vice kampioen mountainbike was, kreeg drie jaar schorsing en moest vijftienduizend Franse Frank (= 2.250 Euro) boete betalen. 

In een interview met 'Le Parisien' et 'Aujourd'hui' deed de vroegere amateur wielrenner André Cordelette (1962-) zijn verhaal uit de doeken. De Fransman had vier maanden voordien een harttransplantatie ondergaan op 38-jarige leeftijd en wilde nu openlijk over zijn dopinggebruik getuigen, omdat hij aan den lijve ondervonden had dat doping dodelijk kon zijn. Bij zijn overstap naar de amateurs vier jaar voordien was hij medicatie beginnen gebruiken, zoals Dynatel en Captagon, derivaten van amfetamines, die heel makkelijk verkregen werd. Korte tijd nadien voor een wedstrijd in Amiens spoot een oude profwielrenner hem de cortisone Kenacort in. Het gaf hem een euforisch gevoel en de pijn bij inspanning bleef uit. Daarna begon hij zichzelf met vloeibare amfetamines in te spuiten, eerst subcutaan, nadien intraveneus. Als gevolg daarvan eindigde hij steeds binnen de eerste vijf. Omdat de producten in België goedkoper waren ging hij zich daar bevoorraden, maar hij besefte ook dat hij zijn gezondheid naar de vaantjes hielp. Te laat, inmiddels was hij een toxicomaan geworden die zelfs buiten het seizoen nood had aan amfetamines. De eerste nevenwerkingen doken dan ook vlug op, hij kreeg een aanval van tachycardie, waarvoor hij drie maanden in observatie ging. Bij de tweede aanval kreeg hij electrochocs en de enige redding was een harttransplantatie waardoor hij een jaar in het hospitaal verbleef.

Bij een controle in Perpignan verrastte de Franse politie Eric Martin (1966-) en Grégory Delfour (1965-), twee renners uit Narbonne, die zichzelf aan de rand van de weg een intraveneuze inspuiting met de beruchte Pot Belge gaven. De 'Affaire Perpignan' was een feit en deinde uit naar andere producten. Buiten de Pot Belge kwam ook het gebruik van EPO aan het licht evenals de verkoop van de corticoïden Solucadron, Pantestone, Celestene en Finedal, die via koeriers in Frankrijk, België, Nederland en Zwitserland aan zowel professionele renners als aan liefhebbers verkocht werden. De hoofdbeschuldigden waren de ex-profrenners Thierry Laurent (1966-), Jérome Laveur-Pedoux (1973-), Christophe Morel (1975-) en Eric Magnin (1967-). Samen met twee apotekers en meerdere artsen die allen aangeklaagd werden wegens 'het gebruik, het verkrijgen, de verkoop en het bezit van dopingproducten'. In totaal werden 26 personen vervolgd waaronder de Franse arts Hervé Stoicheff, die Crédit Agricole begeleidde en die, oh ironie van het noodlot, ook aktief was in het Anti-Doping centrum van het Franse Zuidwesten. 25 van de 26 aangeklaagden werden veroordeeld, Thierry Laurent, Eric Magnin, Jérome Laveur-Pedoux en Christophe Morel kregen vijftien maanden gevangenis, waarvan veertien voorwaardelijk. Twee artsen moesten 5.000 en 3.000 Euro ophoesten. De andere beschuldigden kregen voorwaardelijke gevangenisstraffen van een tot zes maanden. Hervé Stoïcheff werd vrijgesproken wegens gebrek aan bewijzen.

De Nederlander Peter Winnen (1957-) reed in het wielerpeloton van 1980 tot 1991. Tijdens een TV-programma in januari 2000 gaf hij toe dat hij zich gedopeerd had. Over de Tour 1986 zei hij:

“Ik reed heel slecht en had de keuze: huiswaarts keren of testosteron pakken.”

Dank zij zijn keuze bereikte hij Parijs. Tijdens zijn sportieve carrière bij Raleigh, Panasonic en Bückler gebruikte Winnen testosteron, amfetaminen en corticosteroïden.

In maart publiceerde de Italiaanse rechter Franca Oliva zijn rapport over het onderzoek naar sportartsen, inclusief dat van Francesco Conconi (1935-). Dit officiële gerechtelijk onderzoek toonde aan dat Stephen Roche (1959-) in 1993 tijdens zijn laatste jaar in het peloton EPO kreeg toegediend tijdens. Bovendien werden in de dossiers van Conconi heel wat aliassen gevonden voor Roche: Rocchi, Rossi, Rocca, Roncati, Righi en Rossini.

De Rus Eugeni Berzin (1970-) mocht niet in de Giro starten, omdat zijn hematocrietgehalte als gevolg van EPO gebruik boven 50% piekte, .

Naar aanleiding van de 'Festina affaire' liet de Franse ex-wielrenner Maurice Moucheraud (1933-) in de krant 'Libération' optekenen:

"In onze tijd was het net hetzelfde. Het Festinaproces had men veertig jaar geleden eveneens kunnen voeren met andere namen en producten."

De Belgische arts Eric Ryckaert (1943-2001), 'Dr Fiat Punto’ genoemd als knipoog naar zijn Italiaanse confrater Michele Ferrari (1953-), moest zich in september bij het Belgische gerecht verantwoorden voor zijn betrokkenheid in het Festina schandaal. Hij werd tot een boete van vijftienduizend Euro veroordeeld, waarvan de helft met uitstel. Jaarlijks leverde hij zo’n honderdtwintig ampullen EPO af maar ook groeihormonen, die hij via apotheker Kristiaan Vanderstichele (1950-2013) en diens vriendin Linda Baestlé (1952-) geleverd kreeg. Als bediende bij de Christelijke Mutualiteiten controleerde Baestlé de voorschriften van de apothekers en ging ze de producten regelmatig in Nederland halen, waarbij ze telkens voor zo’n drieduizend Euro de grens oversmokkelde. Beiden werden respectievelijk tot twee en een jaar gevangenis veroordeeld met uitstel. Van Rijckaert mochten de renners nooit boven een hematocrietwaarde van 54% gaan, maar de teamleiding eiste van wel. Samen met journalist Hans Vandeweghe (1958-) publiceerde Ryckaert het boek ‘De Zaak Festina’, waarmee hij een discussie wilde uitlokken over het dopinggebruik in de wielersport. In 2001 overleed hij aan de gevolgen van longkanker.

Van januari tot oktober 1999 begeleidde de Franse sportarts Claire Condemine-Piron (1960-) het wielerteam Festina. Aangeworven na het schandaal van het jaar voordien, verklaarde ze later in een interview met het Franse dagblad ‘Le Monde’:

“Bij mijn aantreden kende ik niets van de wielerwereld. Ik dacht dat ik met sporters te maken had die met doping geconfronteerd werden, maar al snel realiseerde ik me dat een groot deel van hen eigenlijk verslaafd was. Mijn taak begon in januari 1999 en meteen kreeg ik de drie teammanagers tegen. Yvon Sanquer (1959-), Michel Gros (1942-) en Juan Fernandez (1957-) beschouwden mij als een rivale, want de sponsor had een taboe geschonden, hij had een sportarts aangenomen zonder hen te raadplegen. De almachtige rol van de teammanagers is overigens het grootste probleem in het wielrennen, de renners zijn immers hun gewillige slachtoffers. In die periode heb ik dingen gezien die ik nooit eerder zag. Jonge mensen die ernstige angstaanvallen kregen gepaard gaande met pijn op de borst.”

In de hele Festina affaire werden door het Franse gerecht tenslotte tien verdachten in staat van beschuldiging gesteld:

Willy Voet (1945-), de Belgische verzorger rond wie alles begon toen men op 8 juli 1998 bij een controle aan de Frans-Belgische grens een karrenvracht prestatiebevorderende middelen in zijn wagen vond. Hij werd tot tien maanden voorwaardelijk veroordeeld voor ‘medeplichtigheid aan de invoer, het bezit, de verkoop, de levering, de aankoop van verboden stoffen’ en een boete van dertigduizend Franse Franc (= 4.500 Euro).

Joel Chabiron (1950-2004), bij Festina het hoofd van de logistieke dienst, werd wegens ‘invoer, smokkel en onrechtmatig vervoer van verboden goederen’ tot vijf maanden voorwaardelijk veroordeeld.

Bruno Roussel (1956-) (rechts op de foto), sportdirecteur bij Festina, werd veroordeeld tot een jaar voorwaardelijk en een boete van vijftigduizend Franse Franc (= 7.500 Euro) wegens ‘het beheer, de stimulering en het vergemakkelijken van dopinggebruik tijdens de wedstrijden’

Richard Virenque (1969-), kapitein van het team, werd wegens ‘medeplichtigheid bij het vergemakkelijken, het stimuleren van het gebruik en het beheer van dopingproducten’ aangeklaagd, maar vrijgesproken.

Eric Rijckaert (1943-2001), teamarts bij Festina werd aangeklaagd om dezelfde redenen als Bruno Roussel, maar moest omwille van gezondheidsredenen niet voor de Rechtbank verschijnen. Hij overleed de maand nadien.

Christine Paranier (1962-) werd veroordeeld voor ‘afleveren zonder voorschrift en verkoop van giftige stoffen’ en kreeg een boete van dertigduizend Franse Franc (= 4.500 Euro). Ze was apothekeres in Veynes (Hautes-Alpes), de woonplaats van Willy Voet, die zich in haar apotheek van de verboden producten voorzag.

Eric Paranier (1960-), echtgenoot van Christine, werd tot een boete van tienduizend Franse Franc (= 1.500 Euro) veroordeeld voor de ‘verkoop van giftige stoffen’.

Jef D'Hont (1942-), eveneens verzorger van de Festina ploeg, werd veroordeeld tot negen maanden voorwaardelijk voor ‘het toedienen en bevorderen van het gebruik van giftige stoffen’.

Jean Dalibot (1963-), nog een verzorger bij Festina, werd tot vijf maanden voorwaardelijk veroordeeld voor het overtreden van anti-doping wet.

Nicolas Terrados (1958-), een andere sportarts van het Spaanse team, werd veroordeeld tot een boete van dertigduizend Franse Franc (= 4.500 Euro) voor het aanzetten tot en het vergemakkelijken van het gebruik van drugs’ en voor ‘illegale invoer van giftige stoffen’ en moest aan de douane een boete betalen van tienduizend Franse Franc (= 1.500 Euro).

Willy Voet, Bruno Roussel, Joël Chabiron en Jean-Marie Dalibot moesten samen ook honderdtwintigduizend Franse Franc boete (= 14.000 Euro) betalen aan de Franse douane.

Tijdens een hoorzitting voor de Rechtbank van het Franse Lille, bekende de Franse wielrenner Richard Virenque (1969-) uiteindelijk dat hij verboden middelen had gebruikt.

Voor hetzelfde tribunaal hekelde voormalig wereldkampioen Luc Leblanc (1966-) de ‘dictatuur’ van het UCI op zijn renners.

"Het UCI denkt er enkel over na over hoe het meer geld in het laatje kan krijgen, in plaats van de strijd tegen doping aan te gaan,” aldus Leblanc. “Wij als renners zijn daarvan de eerste slachtoffers, het UCI misbruikt ons en behandelt ons als schapen of als honden, enkel en alleen om meer geld te verdienen."

Ook Luc Leblanc bekende dat hij zich sedert 1994 dopeerde, het jaar waarin hij wereldkampioen werd op de weg. Hij nam ook zijn toevlucht tot doping in de Tour de France en de Vuelta van 1994 en die van de jaren daarna.
 

Ook Laurent Brochard (1968-) bekende voor dezelfde Rechtbank dat hij de wereldtitel van 1997 in San Sebastian met ‘de restanten van dopingproducten’ gewonnen had, die hij enkele dagen voor de titelstrijd genomen had.

Toen Rechter Daniel Delegove hem vroeg te preciseren om welke verboden stoffen het ging, kreeg hij EPO en groeihormonen als antwoord.

Sportbestuurder Bruno Roussel (1956-) verklapte tijdens het proces dat hij een telefoontje kreeg van Charly Mottet (1962-) (foto), die op dat ogenblik sportdirecteur was van het Franse nationale team:

“Toen Brochard positief testte belde Charly Mottet me met de melding 'maak je geen zorgen, vraag een geantidateerd medisch attest aan Dokter Fernando Jimenez Diaz'. Het UCI gaf me deze elementen van te volgen procedure. De enige zorg van het UCI was de meubels redden,” aldus Roussel.

Al deze bekentenissen tijdens dit spraakmakende proces ontlokten bij rechter Daniel Delegove de reactie:

“Dit zijn geen renners, maar fietsende reageerbuizen.”

Daarop verhoorde de Rechtbank van Lille op 1 november Hein Verbruggen (1941-2017), de Nederlandse voorzitter van het UCI, die aarzelend toegaf:

"Er is een kleine groep bedriegers. Daarnaast heb je een veel grotere groep renners die gedwongen worden om te volgen, zo niet voelen ze zich benadeeld. Een derde categorie dopeert zich niet maar gebruikt toegelaten medicijnen en een vierde veel kleinere groep neemt niets,”  waarop Verbruggen vervolgde, “als een wil arts bedriegen kan hij dat doen voor of na de race.”

Getuigenissen wilden echter dat het conflict tussen Verbruggen en Roussel eindigde met de door de Nederlander uitgesproken bedreiging:

“Als ik wil kan ik ervoor zorgen dat alle renners positief zijn.”

De Voorzitter van de Rechtbank confronteerde Verbruggen ook met de gaten in het dopingbeleid van het UCI:

"Sedert 1995 geven jullie geld uit voor het opsporen van EPO. Nu vijf jaar later is het daaraan besteedde budget 1,8 miljoen Franse Frank. Bitter weinig vergeleken met het werkingsbudget van het UCI in diezelfde periode, dat op 250 miljoen frank wordt geschat." 

Voorts stipte Voorzitter Daniel Delegove ook aan:

“Toch vreemd, al die op korte tijd gestorven Nederlandse renners.”

Eind november opende het Franse Gerecht een dopingdossier tegen US Postal, het team van de Amerikaan Lance Armstrong (1971-), dat verdacht werd van ‘schending van de wet op de preventie van druggebruik, het aanzetten tot het druggebruik en de schending van de wetten van giftige stoffen tijdens de laatste Tour de France’.

Aan de overzijde van de Atlantische Oceaan beschuldigden op datzelfde ogenblik twee ex ploegmaats van Armstrong bij de junioren, Greg Strock (1973-) (foto) en Erich Kaiter (1972-), hun vroegere Deense trainer René Wenzel (1960-) ervan hen tien jaar voordien doping te hebben toegediend. Door die systematische toediening van o.a. cortisone was het immuunsysteem van Strock volledig aangetast. De oud-renner, op dat ogenblik student Geneeskunde aan de Universiteit van Indiana, verklaarde in een interview dat hij geen redenen had om te geloven dat zijn toenmalige teamgenoten niet dezelfde behandeling hadden ondergaan. Hij zag ook een directe relatie met de ziekte van Armstrong:

“Medische studies hebben aangetoond dat er een correlatie bestaat met teelbalkanker."

Bij Kaiter werd de ziekte van Crohn vastgesteld, samen met Stock kreeg hij dagelijks dezelfde injecties ingespoten

Bij Ernie Lechuga (1976-), een andere grote belofte in datzelfde team, werd in 1998 eveneens teelbalkanker vastgesteld. David Francis (1971-) en Gerrick Latta (1972-), twee andere leden van het US junior national cycling team, sloten zich aan bij de beschuldigingen en getuigden dat zij vlak voor het WK van 2000 inspuitingen hadden gekregen die als ‘veilige vitaminepreparaten’ omschreven werden.

Professor Massimo Cartesegna was een van de getuigen op het tegen Marco Pantani (1970-2004) aangespannen ‘sportieve fraude proces’. Hij verbaasde zich over de bij Pantani gevonden hematocrietwaarde toen die in shock het ziekenhuis van Turijn werd binnengebracht. De gevonden 60,1% was niet alleen ver boven de wettelijke limiet van 50%, maar ook levensgevaarlijk. Bovendien had Pantani aan complicaties kunnen sterven zes dagen na de plotse daling van 16%, maar na enkele uren normaliseerde zich alles even plots.

“Het is vervelend om toe te geven, maar ik vermoed dat Pantani buiten mijn weten ook EPO kreeg toegediend toen hij in mijn ziekenhuis lag,” antwoordde Professor Cartasegna op de vraag van Rechter Luisa Del Bianco naar de oorzaak van die plotse veranderingen.

Hij wees met de vinger naar de teamartsen Grazzi en Mazzoni, beiden medewerkers van professor Francesco Conconi (1935-), die steeds bij Pantani gebleven waren en door nieuwe inspuitingen verantwoordelijk konden zijn voor het normaliseren van de hematocrietwaarde.