1950 - 1954

1950

In 1950 omschreef de Larousse de definitie voor 'dope', 'dopping' en 'doping' als:

"Het innemen van stimulantia of iedere substantie die bepaalde eigenschappen aanzienlijk kan wijzigen of verhogen alvorens zich voor een examen of een sportevenement aan te bieden."

In de vroege jaren 1950 begon het experimenteel gebruik van nieuwe testosteronpreparaten bij de bodybuilders van de Amerikaanse West Coast. Foto’s uit die tijd toonden grote veranderingen aan op korte tijd van de spiermassa bij elite bodybuilders en zijn zeer suggestief voor het gebruik van anabole steroïden. Sedertdien wordt bodybuilding sterk aan dat gebruik gekoppeld, met Arnold Schwarzenegger (1947-) als meest bekende voorbeeld.

Pervitin was vooral bij duursporters een gegeerd dopingproduct. Het gebruik ervan was toen nog geen schandaal, wel werd het een schandaal toen het roeiteam van de acht met stuurman van Flörsheim-Rüsselsheim geklopt werden door de concurrenten van RV Köln 1877. Rüsselsheim beschuldigde sportarts Martin Brustmann (1885-1964) ervan dat hij hen groene pillen had gegeven, die eigenlijk slaaptabletten waren en dat hij aan Köln de juiste rode verstrekt had die Pervitin bleken te zijn. De sportarts werd aangeklaagd en verloor het proces, zonder dat RV Köln 1877 de zege en de daaraan gekoppelde Olympische selectie kwijt was.

Bij de Engelse voetbalploeg Manchester United werd duchtig met doping geëxperimenteerd. In een radio interview met de BBC bekenden de voormalige spelers Albert Scanlon (1935-2009) en Harry Gregg (1932-) in 2004 dat ze in de jaren '50 heel regelmatig amfetamines hadden gebruikt.

1951

Voetbalploeg Honved Boedapest toerde door Europa wat bomvolle stadia opleverde gezien het elftal als de beste ploeg ter wereld beschouwd werd. Geruchten wilden echter dat de amfetamines daar voor veel tussen zaten.

Het stimulerend effect van cafeïne was al langer bekend. In zijn trilogie 'Mr. Lincoln’s Army: The Army of the Potomac' vermeldde de Amerikaanse historicus en journalist Charles Bruce Catton (1899-1977) dat een koffierantsoen het leger tijdens de Civil War op de been hield. Dat rantsoen was ruim voldoende voor drie of vier dagelijkse koppen sterke zwarte koffie.

1952

Tijdens de Winterspelen in Oslo ontstond er grote bezorgdheid toen de Oostenrijkse sportarts Ludwig Prokop (1920-2016) in de kleedkamers van de snelschaatsers lege ampullen en spuiten vond. Het werd nog meer verontrustend toen meerdere snelschaatsers door hun overmatig amfetaminegebruik ziek werden en medische zorg nodig hadden.

De Duitse arts Albert Schweitzer (1875-1964) schreef over het land Gabon:

"Na het eten van bepaalde bladeren of wortels kunnen de inwoners van dit land de hele dag krachtig zwoegen zonder een gevoel van honger, dorst of vermoeidheid en toch zijn ze de hele tijd gelukkig en vrolijk.”

Nadat zijn voorganger het voor bekeken hield kwam de Franse arts Pierre Dumas (1920-2000) in 1952 voor het eerst naar de Tour de France. Dumas was een judoka en had geen vooroordelen ten opzichte van de wielersport. Toch ontdekte hij een wereld waarvan hij zei:

"Er waren verzorgers, zeg maar fakirs, die uit de zesdaagsen kwamen. Hun waarde zat in de inhoud van hun tassen. De renners namen alles wat ze voorgeschoteld kregen, zelfs bijensteken en paddenextracten."

"Te veel vreemde overlijdens!" alarmeerde journalist Jean Leulliot (1911-1982) in ‘Road & Track’ daags na het in Carcassonne betwiste Frans kampioenschap voor amateurs:

"Jean-Claude Dielen, onze kleine dappere renner van de ploeg ‘Nord de la Route de France’ is zoals men weet op weg naar Carcassonne overleden. Hij reed alleen aan de leiding ... en plots verliet hij de rechte lijn om aan de rand van de weg met gebogen hoofd onder een plataan te gaan zitten. Dit ongeval is dus geen echt ongeluk ... Het is iets anders ... Een paar weken geleden, vergat Paul Crouillères plots zijn stuur te draaien om naar het station van Choisy-le-Roi te rijden en ook hij overleed... Dielen en Crouillères stierven zoals vele anderen. Dit moet ophouden! ... ... We moeten trachten te weten komen waarom deze jongens zulke rare reacties hadden en waarom ze stierven. Sinds enkele weken stoppen sommige personen niet met te verklaren: 'De meeste jonge renners gebruiken stimulerende middelen die men in apotheken vindt en die namen hebben als ‘orthedine’, ‘maxiton’, ‘N63’ ..'. "Dat is de reden waarom het zo vaak gebeurt dat deze jongens, die misbruik maken van deze ‘medicijnen’, uiteindelijk de controle over hun fiets verliezen en verrassende ongevallen hebben ... We hebben de ondervraagden lange tijd niet willen geloven, maar uit het korte onderzoek dat we voerden lijkt het erop dat ze wel eens de waarheid zouden kunnen vertellen ... En dat is schrikbarend!"

De Franse renner Paul Crouillere reed tijdens het criterium van Ormesson plots zigzaggend over de weg, botste tegen de muur van het station van Choisy-le-Roi en stierf terplekke. Bij de autopsie nadien bleek dat hij de amfetamines Ortèdrine en Maxiton genomen had.

In juni 1952 kreeg de Zwitserse renner Hugo Koblet (1925-1964) tijdens de Ronde van Zwitserland een ontsteking van het nierbekken. Tourdirekteur Carl Senn wilde zijn vedette kost wat kost in de wedstrijd houden en vroeg aan de arts "Maak Koblet fit, à tout prix". Tegen zijn wil en buiten zijn weten kreeg Koblet een spuit amfetamines toegediend. Nadien verkondigde Koblet zijn mening over doping:

"Op een dag komt de man met de hamer voorbij en met een pil tracht je die impasse uit te stellen. Zo begint het dus en gewoonlijk eindigt het in grote miserie."

De resultaten van Koblet begonnen te slabakken en in 1958 stopte hij met koersen. Zes jaar later stierf hij op 39-jarige leeftijd bij een auto-ongeluk. Vermoedelijk had hij zelfmoord gepleegd omdat hij sportief niet meer aan de bak kwam, financieel aan de grond zat en door zijn vele avontuurtjes met andere vrouwen had zijn echtgenote hem laten zitten.

1953

Raymond le Bert, de verzorger van de Franse tourwinnaar Louison Bobet (1925-1983) verklapte dat hij met zijn fameuze 'petit bidon' ook andere sporters had 'geholpen', Roger Piantoni (1931-) (foto) o.a., die bij Stade de Reims en de Franse nationale ploeg voetbalde. Het mengsel bestond uit cocaïne, cafeïne en kinine.

De Canadese gewichtheffer Doug Hepburn (1926-2000) lukte plots ongelofelijke wereldrecords. Bleek dat hij behandeld werd met anabole steroïden om zijn door polio aangetaste zwakke beenspieren te versterken.

1954

Het gebruik van stimulerende middelen en dan vooral amfetamines veranderde stilaan in een verslaving. In Japan telde men 550.000 chronische gebruikers en twee miljoen voormalige consumenten. Maar ook de Verenigde Staten en Europa, met Zweden op kop, scoorden zeer hoog.

In juli 1954 schreef de Duitse nationale voetbalploeg geschiedenis, de finale van het WK werd dan ook het 'wonder van Bern' genoemd. In de voorronde hadden de Hongaren hadden de Duitsers met 8-3 geklopt en in de finale stonden ze na acht minuten ook al 2-0 voor. Maar de Mannschaft beet terug en wist op het einde een 3-2 overwinning uit de brand te slepen. Vrij vlug echter circuleerden er geruchten over doping. Aanvaller Helmut Rahn (1929-2003) had met zijn club Rot-Weiß Essen net voor het WK een tournee door Zuid-Amerika gemaakt en kwam met fantastische dopingverhalen terug. Hij kon trainer Sepp Herberger (1897-1977) ervan overtuigen om er ook mee te beginnen. Die sprak teamarts Franz Loogen (1919-2010) aan die aanvankelijk weigerde, maar op het WK zwichtte hij toch voor de smeekbedes. Oudvoetballer Herbert Ehrhardt (1930-2010) citeerde in 2003 de inleidende peptalk van Loogen:

"Als ratten deze vitaminen ingespoten krijgen kunnen ze langer in het water zwemmen."

Fritz Walter (1920-2002), Otmar Walter (1924-2013), Helmut Rahn (1929-2003), Werner Liebrich (1927-1995), Werner Kohlmeyer (1924-1974), Heinz Kubsch (1930-1993), Max Morlock (1925-1994), Toni Turek (1919-1984), Josef Posipal (1927-1997) en Karl Mai (1928-1993) stemden meteen in en waren wild van de inspuitingen. Doelverdediger Heinrich Kwiatkowski (1926-2008) weigerde en mocht daarom niet aan de finale deelnemen. Wat er uiteindelijk gespoten werd was later niet meer opspoorbaar, maar het vermoeden bestond dat het zeker geen Vitamine C was, maar eerder Pervitin.

In 1957 meldde de Hongaarse kapitein Ferenc Puskas (1938-2006) dat hij in 1954 tijdens de rust van de finale tussen Duitsland en Hongarije spuiten zag liggen in de Duitse kleedkamer en dat hij vermoedde dat de tegenstrever zich wel eens gedopeerd kon hebben. Men besteedde weinig aandacht aan de beschuldigingen van Puskas en de Duitse voetbalbond gaf hem een stadionverbod voor alle wedstrijden in Duitsland, dat pas in 1964 werd opgeheven. In 2004 bevestigde Walter Broennimann, de stadionopzichter van Bern, het verhaal van Puskas. Bij het poetsen van de kleedkamer had hij lege ampullen onder de waterafvoerroosters gevonden en die voor analyse aan het Zwitserse voedingsbedrijf Wander overhandigd. Er werd hem gevraagd om er in alle talen over te zwijgen. Na de verklaringen van Puskas gaf teamarts Franz Loogen (1919-2010) eind 1957 toe dat hij spuiten had gezet, maar dat het om druivensuiker ging en in 2004 schakelde hij in zijn verhaal plots over naar vitamine-C. De verdenkingen van amfetaminegebruik bleven echter hardnekkig de ronde doen. Maar ook de Duitse pers deed later haar duit in het zakje. In 1995 meldde men dat er van de elf Hongaarse finalisten uit 1954 nog slechts vijf in leven waren. Zes spelers waren op een gemiddelde leeftijd van 55,5 jaar gestorven, drie aan een hartinfarct, twee aan kanker en eentje na een hersenbloeding. Wat kon daar de oorzaak van zijn, vroeg de Duitse pers zich af. Ofwel waren de Hongaarse spelers nog meer 'geladen' dan de Duitsers, ofwel is voetbal op topniveau bijzonder schadelijk. Maar ook de Duitsere spelers bleven niet gespaard. Acht kregen ernstige gezondheidsproblemen, Fritz Walter (1920-2002), Helmut Rahn (1929-2003), Heinz Kubsch (1930-1993) en Max Morlock (1925-1994) kregen hepatitis. Het merendeel van de zieke spelers kreeg van de Duitse voetbalbond een gezondheidskuur in Bad Mergentheim aangeboden en genas. Richard Hermann (1923-1962) deed er niet aan mee en stierf acht jaar na het WK aan een levercirrose. Toen bekend werd dat trainer Sepp Herberger (1897-1977) zich om zijn weduwe en hun zonen bekommerde vroeg de Duitse Voetbalbond hem daarmee te stoppen om geen precedent te scheppen. Enkele jaren later kreeg de familie 3 000 Deutsche Mark uitbetaald van de Duitse voetbalbond.

In zijn dagblad 'Het Nieuwsblad' schreef de Belgische sportjournalist Willem van Wijndaele (1908-1973) het volgende over een achtervolgingswedstrijd:

"Voor zijn wedstrijd tegen de grote favoriet was hij in erbarmelijke toestand. Zijn vurige ogen lagen diep in zijn gezicht, constant probeerde zijn tong zijn droge lippen te bevochtigen. Dat waren duidelijke tekenen die geen enkele arts kon overzien. We wisten allemaal dat hij iets genomen had. Ik wees meerdere collega's op de toestand van de kerel. Hij was omringd door verzorgers, journalisten en managers die dit schouwspel niet wilden missen. Eentje van hen riep: 'Steek geen sigaret op. Er zou een explosie kunnen volgen'."

Na zijn carrière, die van 1938 tot 1953 duurde, bekende wielrenner Walter Diggelmann (1915-1999) zijn gebruik van amfetamines. De Zwitser was een allround man, hij reed wegwedstrijden, was een sterke klimmer, maar was ook aktief in zesdaagsen en als stayer. Hij won ritten in de Ronde van Romandië, de Ronde van Zwitserland en de Tour de France. Samen met landgenoot Hugo Koblet (1925-1964), won hij in 1948 de zesdaagse van Chicago, het jaar nadien die van New York. Het was bekend dat hij steeds 'Pilleli' op zak had, die verpakt waren in plastieken zakjes. Dertig kilometer voor de aankomst nam hij er een aantal in, de hoeveelheid was afhankelijk van de vorm. Toen hij tijdens de Ronde van Zwitserland iedereen als een straalmotor voorbijvloog riepen een paar renners hem na "Heb je ze weer genomen?", waarop Diggelmann een zakje met drie pillen bovenhaalde, ermee zwaaide en triomfantelijk riep: "Vandaag heb ik ze zelfs niet nodig!"

Toen de dominantie van de Sovjet-Unie in het gewichtheffen begon, verklapte een Russische teamarts na de nodige alcoholische drankjes aan zijn Amerikaanse collega Dokter John Ziegler (1920-1983) dat zijn atleten tijdens het WK in Wenen met testosteron waren ingespoten. Bij zijn terugkeer in de Verenigde Staten startte Ziegler een verfijnde synthesetechniek, die een verbinding zou maken met de spieropbouwende voordelen van testosteron, zonder de androgene bijwerkingen ervan, zoals bijvoorbeeld een vergroting van de prostaat.

Hij diende zichzelf, de Amerikaanse trainer Bob Hoffman (1917-2005) en de gewichtheffers Jim Park (1927-2007) en Yaz Kuzuhara lage dosissen testosteron toe. Bij alle drie verhoogde het lichaamsgewicht en nam de kracht toe, meer dan een trainingsprogramma ooit had kunnen opleveren. Maar er waren ook bijwerkingen. Ziegler zocht daarop een middel zonder nevenwerkingen en stootte op methandrostenolone, (Dianabol), een anabole steroïde die Ciba in 1958 in de Verenigde Staten op de markt zou brengen. De resultaten waren zo goed dat steeds meer gewichtheffers steroïden gingen gebruiken.

De Duitse sportarts Herbert Reindell (1908-1990) schreef de bijdrage 'Wirkung von Dopingmitteln auf den Kreislauf und die körperliche Leistung', die hij pas vanaf 1959 gedeeltelijk publiceerde. Jaren later kwam uit dat hij heel wat gegevens vervalste of verzwegen had. Zo verzweeg hij ondermeer de waarschuwingen uit het werk van de jonge arts Oskar Wegener over de nevenwerkingen van cafeïne, veriazol, strychnine en pervitine bij gezonde atleten. Reindell voorspelde dat hogere dosissen nog beter prestaties zouden opleveren, met Pervitine zelfs tot 23,5%