1880 - 1889

1880

In het wielrennen werd regelmatig een mengsel van cocaïne en morfine als doping gebruikt.

1884

Het professionele 'lopen/wandelen' was in de Verenigde Staten en Engeland een populaire sport. Deze 'go-as-you please' wedstrijd duurde vaak zes dagen en nachten. Winnaar was diegene die aan de meet de grootste afstand kon voorleggen. Tijdens die ultramarathons overbrugden sommige deelnemers meer dan 500 mijl (805 km). In 1884 was de Engelsman George Haezel (1844-?) de eerste die er op zes dagen tijd 600 mijl (966 km) doorjoeg, waarmee hij 18.380 US Dollar verdiende, nu goed voor 400.000 $. Het was dan ook evident dat stimulerende middelen zich voor deze sport wonderwel leenden. Om hun atleet recht te houden gebruikten de trainers een variatie aan brouwsels: van melk-punch met champagne en brandy over belladonna, strychnine en morfine.

1886

De eerste fatale afloop toegeschreven aan doping werd in 1886 gemeld. Tijdens de 600km lange wielerwedstrijd tussen Bordeaux en Parijs overleed de 24-jarige Arthur Linton (1872-1896) uit Wales. Als doodsoorzaak werd tyfus gerapporteerd, een overdosis 'tri-methyl', een combinatie van cafeïne en ether, ligt echter dichter bij de waarheid.

1887

De wielrenners maakten gretig gebruik van de zogenaamde cocawijn. Er gonsden verhalen over renners die de eerste dag 172 km afmaalden, de tweede dag 150 km en de derde dag 143 km.

Twee Duitse officieren slaagden erin om de Mädelergabel in het Beierse Allgäu te beklimmen, waarbij ze op drie dagen enkel cocawijn dronken en cocasigaretten rookten.

Aan de Humboldt-Universität zu Berlin synthetiseerde de Roemeense scheikundige Lazăr Edeleanu (1861-1941) de eerste amfetamine. Omdat de psychtrope werking van amfetamines pas in de jaren 1920 werd ontdekt, besteedde men in 1887 weinig aandacht aan de vondst.

1889

Het woord 'doping' komt uit het Engels en is het gerundium van het werkwoord dope (= toedienen van geneesmiddelen). De ethymologische oorsprong komt echter uit het Afrikaans, de taal van de Boeren in Zuid-Afrika. Bij dorpsvieringen dronk de lokale bevolking een sterke jenever, de zogenaamde "Dop". De Boeren namen het woord over en gebruikten het voor iedere drank met stimulerend effect. Vanuit het Afrikaans vond het woord zijn weg naar Engeland, waar het uiteindelijk gebruikt werd voor de stimulerende middelen bij paardenrennen. Toen het in 1889 voor het eerst in een Engels woordenboek verscheen, betekende het derhalve ‘de toediening van een mengsel van opium en narcotica bij renpaarden’. Begin van de 20ste eeuw werden ook cocaïne, morfine, strychnine en cafeïne als 'dopingproduct' omschreven.

Over drie weken gespreid spoot de Franse fysioloog en neuroloog Charles-Edouard Brown-Sequard (1817-1894) zichzelf tien subcutane injecties in van testikelextracten van honden en cavia's. De eerste inspuiting was het bloed uit de aders van de testikels, de tweede was sperma en de derde testikelvocht. Enthousiast verkondigde hij zijn bevindingen in Parijs aan de vergadering van de Vereniging voor Biologie, waar hij beweerde dat hij zich met hernieuwde energie zowel fysiek als mentaal jaren jonger voelde. En daarmee was de wetenschappelijke ergotherapie geboren. Een maand na de laatste injectie ervoer hij echter een terugval naar een ‘toestand van zwakte’. Terwijl de meeste experts vandaag geloven dat de door Brown-Sequard ervaren 'verjonging' een placebo-effect was, had hij eigenlijk gelijk. Niet alleen met zijn rudimentair begrip van de testikelfuncties, maar ook over de potentiële waarde van de hormonale vervang- of aanvullingstherapie. Om die redenen wordt hij de vader van de moderne endocrinologie genoemd. Brown-Sequard bood zijn collega’s gratis monsters aan van zijn 'liquide testiculaire', zodat ook zij ze konden testen. Bovendien begonnen verschillende laboratoria zoals het Pasteur Institute in New York, het extract te fabriceren. Dit leverde in de westerse wereld een golf van experimenten op, waarbij testikelextracten niet alleen voor verjonging werden gebruikt, maar ook voor de behandeling van een breed gamma van ziekten.