1912 - Stockholm

Stockholm 1912

De Zweedse koning Gustav V (1858-1950) schonk tien hectaren van zijn dierentuin voor de bouw van een Olympisch stadium, waarin 50.000 toeschouwers konden plaatsnemen.

Nieuwigheden waren de elektronische tijdsopname en de fotofinish bij atletiekwedstrijden.

Ook de eerste Spelen waarop de vijf continenten vertegenwoordigd waren.

De Zweden zorgden voor een uitmuntende organisatie en een perfect geolied programma. Bovendien de eerste Spelen die zo'n 1,5 miljoen Euro winst maakten .

Nog maar eens hommeles in de marathon

Ook nu leverde de marathon weer stof tot discussie. Gelopen in een loden hitte werd de wedstrijd door de Zuid Afrikaanse atleten Kenneth McArthur (1881-1960) en Christopher Gitsham (1888-1956) gedomineerd, zij werden eerste en tweede.

De in Ierland geboren Kenneth McArthur (1881-1960) emigreerde in 1901 naar Zuid-Afrika, waar hij als veelbelovend atleet verder werkte aan zijn atletiekloopbaan. Hij werd ingelijfd bij de politie van Johannesburg en kroonde zich zowel in het veldlopen als op de halve, de hele en de vijf mijl meteen tot Transvaals kampioen. In 1908 liep hij zijn eerste marathon, waarin hij Charles Hefferson (1878-1931) versloeg. Datzelfde jaar won McArthur ook het Zuid-Afrikaans kampioenschap op de mijl en de 10 mijl.

In Stockholm liep hij achter leider Chris Gitsham (1888-1956), toen die, overtuigd van zijn overwinning, stopte om te drinken en landgenoot McArthur opwachtte om zoals afgesproken samen het stadion binnen te lopen. McArthur zag het echter anders en liep Gitsham straal voorbij. Hij vergrootte zijn voorsprong en finishte 58 seconden voor Gitsham. Het seizoen nadien kwetste McArthur zich aan de voet en moest hij noodgedwongen stoppen met atletiek. Tot dan had hij zes marathons gelopen, die hij alle won.

Ook een drama tijdens deze marathon. Onder een loden hitte van 32°C stortte de 21-jarige Portugees Francisco Lázaro (1891-1912) neer aan kilometer 30, de volgende dag stierf hij in het hospitaal. Eerst werd als doodsoorzaak aan uitdroging gedacht, maar later ontdekte men dat Lázaro grote delen van zijn lichaam had ingesmeerd met was om zonnebrand te voorkomen. Die ondoordringbare was verhinderde de normale transpiratie, wat tot een ernstig onevenwicht van elektrolieten in de lichaamsvochten leidde. Lázaro had tijdens de openingsplechtigheid nog de Portugese vlag gedragen. Vijf dagen na zijn dood werd ter zijner ere een sportfeest gehouden in het Olympisch stadion. De geldinzameling bij de 23.000 toeschouwers leverde 14.000 Zweedse kronen op, die na de Spelen aan zijn familie overhandigd werden.

Tijdens diezelfde Olympische marathon verdween de Japanner Shizo Kanakuri (1891-1984) op mysterieuze wijze. De officials wachtten lange tijd op hem maar nutteloos, hij kwam niet meer opdagen. Vijftig jaar na datum kregen de Zweedse organisatoren eindelijk een verklaring. Na dertig kilometer was hij door het plaatsje Sollentuna gelopen, waar een vriendelijke boerenfamilie hem voor een verfrissing en een rustpauze uitnodigde. Nadat hij zijn dorst had gelest, legde Kanakuri zich even neer en viel hij prompt in slaap om pas ’s anderendaags terug wakker te worden. De Japanner was hierover zo beschaamd, dat hij stante pede en zonder iemand te verwittigen terugkeerde naar Japan. In april 1967 nodigde de Zweedse televisie de inmiddels 75-jarige Universiteitsprofessor uit om de race toch nog uit te lopen. Een aanbod dat hij aanvaardde en met een tijd van 54 jaar, 8 maanden, 6 dagen, 8 uur, 32 minuten en 20,3 seconden vervolledigde hij de wedstrijd. Meteen ook de traagst gelopen chrono ooit van een marathon.

Laatste keer

  • Une médaille d’or n’est pas vraiment en or : seul 1,36% de la breloque est réellement en or. Elle contient plus de 92% d’argent et 6% de cuivre. (source ESPN The Magazine). Rapporté au poids d’une médaille, la partie en or ne représente que… 6 grammes ! Une différence minime entre un champion olympique et son dauphin !
  • La dernière médaille d’or faite entièrement d’or a été décernée il y a tout juste un siècle, aux Jeux Olympiques d’Eté de Stockholm, en 1912
  • - See more at: http://soyonsport.com/2012/07/07/anecdotes-sport-olympiques/#sthash.dGYP3hhr.dpuf

    In Stockholm werden voor de laatste keer medailles uit puur goud uitgereikt. Later werd er slechts 1,36% goud gebruikt, 6% koper en 92% zilver.

    Geheimzinnige deelnemer

    Op aandringen van Pierre de Coubertin (1863-1937) werden ook kunstwedstrijden opgenomen in het Olympisch programma. Onder het pseudoniem Georg Ohrod en Martin Eschbach won hij de eerste prijs met het in het Duits geschreven gedicht met ‘Ode an den Sport’. De Coubertin verduidelijkte later dat hij met dit gedicht de gespannen verhouding tussen Duitsland en Frankrijk wilde verzoenen. Hohrod en Eschbach zijn gemeenten uit de Elzas.

    Op het nippertje

    Nadat hij in 1908 op de Spelen van Londen goud had gewonnen in het turnen ging de Italiaan Alberto Braglia (1883-1954) als levende kanonskogel werken in een circus. Voor het Olympische Comité reden genoeg om hem zijn amateurstatus te ontnemen. Gelukkig voor hem werd die dwaze beslissing net voor de Spelen van Stockholm ongedaan gemaakt, waardoor hij zowel individueel als in ploegverband opnieuw goud veroverde.

    Nieuwe nummers

    Atletiek kreeg extra aandacht met nieuwe nummers, de 5000 en 10.000 meter, en de vijf- en tienkamp werden aan het programma toegevoegd. Het hele Olympische programma werd ontdaan van overtolligheden, waardoor slechts 14 disciplines werden overgehouden: atletiek, moderne vijfkamp, paardensport, roeien, schermen, schieten, tennis, touwtrekken, turnen, voetbal, wielrennen, worstelen, zeilen en zwemmen.

    De meest succesvolle atleten

    De 'vliegende Fin' Hannes Kolehmainen (1889-1966) was de eerste in de rij van Finse legendarische lange afstandslopers. In Stockholm won hij driemaal goud: 5.000m, 10.000m en de individuele cross over 12 km. Bovendien haalde hij met zijn teammaats brons in de cross over 8 km.

    In de 5.000 m klopte Kolehmainen de Fransman Jean Bouin (1888-1914). Het nummer groeide uit tot één van de beroemdste atletiekwedstrijden uit die periode. In de series lukte Bouin met 15.05.0 een nieuw olympisch record, 3,8 seconden verwijderd van het officieuze wereldrecord van de Brit Alfred J. Robertson (1883-1975), waarmee hij zich prompt opwierp als titelkandidaat. Kolehmainen dacht daar echter anders over en liep van bij het startsignaal resoluut aan de leiding. Halfweg nam Bouin over, waarna het tweetal wegliep van de concurrentie. Met rondjes van 67 en 68 seconden gaf de Fransman zijn Finse rivaal vervolgens geen kans om langszij te komen en sloeg hij op 500 meter van het einde een hevige aanval van Kolehmainen af. Bij het ingaan van de laatste rechte lijn had Bouin drie meter voorsprong en leek niets nog zijn overwinning in de weg te staan. Toch kwam Kolehmainen met een laatste krachtsinspanning op gelijke hoogte, om zich met een ultieme jump op de finishdraad te gooien. Beiden verpulverden het wereldrecord met dertig seconden, maar Bouin moest zich met 14.36.7 en het zilver tevreden stellen. Kolehmainen finishte één honderdste seconde eerder. Als soldaat van de 163e infanterie stierf Bouin in een gevecht bij Xivray sur Meuse. Over de omstandigheden is nauwelijks iets bekend. Na zijn dood werden er in Parijs een stadion en een rugbyclub naar hem vernoemd.

    De Zweed Gustaf Carlberg (1880-1963) won drie keer goud en tweemaal zilver in het schieten, maar nam ook deel aan het schermen met het zwaard en aan de modern vijfkamp.

    De held van deze Spelen was de Amerikaan Jim Thorpe (1887-1953), een Indiaan van Ierse afkomst. Zijn echte naam was Wa-Tho-Huck, wat 'Lichtend Pad nadat de bliksem insloeg' betekent, maar de toeschouwers gaven hem de bijnaam ‘natuurgeweld’. Met overmacht won hij de vijf- en de tienkamp, in de vijfkamp schreef hij zelfs vier van de vijf nummers op zijn naam. In de tienkamp vernederde hij wereldrecordhouder Hugo Wieslander (1889-1976), de torenhoge Zweedse favoriet was enkel in het speerwerpen de betere. Bovendien verpulverde de Roodhuid het wereldrecord van de Zweed en bracht hij het van 7.244 naar 8.412 punten. Koning Gustav V (1858-1950) was zo onder de indruk van deze prachtprestatie dat hij Thorpe feliciteerde met de woorden:

    “Mijnheer, u bent de grootste atleet ter wereld”.

    Toen echter bleek dat hij in 1909 tegen betaling van 60 dollar per maand baseball had gespeeld moest hij zijn medailles inleveren. Wieslander werd tot winnaar uitgeroepen maar weigerde het goud. Thorpe kreeg daarop een contract aangeboden bij het footballteam van de New York Giants en in 1953 stierf hij aan kanker. Zeventig jaar na zijn dood werd hij in ere hersteld en werden de medailles aan zijn familieleden overhandigd.

    Thorpe zelf stierf in de grootste ellende en bleef zijn medailles tot aan zijn dood opeisen. Zijn drama stond model voor de film 'Jim Thorpe - All American' met Burt Lancaster (1913-1994) in de hoofdrol, die in sommige Nederlandse vertalingen 'De Reus van het Stadion' werd genoemd.

    Beetje moe

    In het worstelen Grieks-Romeinse stijl duurde de halve finale bij de middelgewichten tussen de Rus Martien Klein (1884-1947) en de Fin Alfred Asikainen (1888-1942) ruim elf uur en 40 minuten. Winnaar Klein was zo vermoeid dat hij de finale aan zich liet voorbijgaan.

    De Zweed Claes Johansson (1884-1949) kreeg het goud omhangen zonder gevecht, Klein werd getroost met zilver.

    Maar ook in de gewichtsklasse tot 82,5kg was het spektakel troef. Na negen uur competitie eindigde de finale tussen de Zweed Anders Ahlgren (1888-1976) en de Fin Ivar Böhling (1889-1929) op gelijke punten, waarop de jury besliste geen goud maar tweemaal zilver uit te reiken, want uiteindelijk had geen van beiden de wedstrijd gewonnen. Rare motivatie overigens.

    Boksen verboden

    De Zweedse wet verbood bokswedstrijden, het gevolg daarvan was dat het IOC na de Spelen besloot dat het organiserende land niet langer voor het olympisch programma verantwoordelijk mocht zijn.

    Langste wedstrijd ooit



    De wegwedstrijd in het wielrennen werd betwist als een tijdrit over 320 kilometer, de langste race uit de olympische geschiedenis. De Zuidafrikaan Rudolph "Okey" Lewis (1888-1933) haspelde de afstand af in 10h 42 minuten en 39 seconden, negen minuten sneller dan de Brit Freddie Grubb (1887-1949).

    Beroemde deelnemers

    In de moderne vijfkamp eindigde een zekere George C. Patton (1885-1945) als vijfde, ironisch genoeg liet de latere US Generaal punten liggen bij het schieten. Hij die erop stond om in legeruniform steeds met een revolver gefotografeerd te worden.

    Over de zesde in de vijfkamp zou nooit met een woord gerept zijn, moest de Amerikaan Avery C. Brundage (1887-1975) veertig jaar later niet als vijfde President van het IOC verkozen worden.

    Stockholm leverde het enige IOC lid op dat medailles won in verschillende disciplines. De Oostenrijker Otto Herschmann (1877-1942) eindigde op de Spelen van 1896 in Athene tweede in de 100m vrije slag met een chrono van 1.22.6 na de Hongaar Alfréd Hajos (1875-1955). Nu zestien jaar later veroverde hij zilver met de Oostenrijkse schermploeg. Later werd hij president van het Oostenrijks Olympisch Comité, maar op 14 juni 1942 stierf hij in een concentratiekamp.

    36 jaar later een nieuwe Olympische selectie

    De Amerikaan Ralph Craig (1889-1972) was 23 jaar oud toen hij zowel op de 100 als de 200m goud won op de Spelen van Stockholm. In de 100m gebeurde dat na zo maar eventjes zeven valse starts. 36 jaar later werd hij opnieuw geselecteerd voor de Spelen van Helsinki, maar ditmaal in de yachting competitie. Als blijk van waardering mocht hij tijdens de openingsceremonie het Amerikaans vaandel dragen.

    Bizarre sporten

    Pistoolduel


    De meest bizarre sport in Stockholm was het duel pistoolschieten, dat zowel in individueel als in ploegverband betwist werd. Het geheel was ontsproten uit de zeer oude Europese traditie van pistoolduels om de eer bij het ochtendgloren. Verschil met die duels was wel dat de deelnemers niet van elkaar weg stapten om zich dan om te draaien om op elkaar te schieten. In Stockholm was het de bedoeling dat de deelnemers vanop dertig meter op een in smoking geklede mannequin schoten, die een doelwit op de keel kreeg opgespeld.

    "Een beleefde atmosfeer begeleidde de activiteiten, die veel gelukwensen inhield van de kant van alle deelnemers,”

    rapporteerde de Amerikaanse krant 'New York Times', eraan toevoegend dat de deelnemers in jacquet gekleed waren met zakhorloge en sommigen zelfs met hoge hoed. De Amerikaan Alfred Lane (1881-1965) won het goud met 96 punten. In totaal haalde hij drie keer goud.

    Kogelstoten, discuswerpen en speerwerpen met twee handen

    In tegenstelling met wat de naam doet vermoeden moesten de atleten de kogel van 7,25 kg niet met beide handen stoten, maar dienden ze hem eerst driemaal met de linker- en daarna driemaal met de rechterhand te stoten. De uitslag werd bepaald door de verste afstanden van iedere hand bij elkaar op te tellen. Ralph Rose (1885-1913) won het nummer met 27m70, voor landgenoot Patrick McDonald (1881-1954), die voordien al het kogelstoten met één hand gewonnen had. Nummer waarin Rose tweede was geworden. Rose, omwille van zijn lengte en omvang ‘olifantenbaby’ genoemd, stierf op 28-jarige leeftijd aan buiktyfus. McDonald van zijn kant won op 56-jarige leeftijd nog een Amerikaanse titel in het gewichtwerpen met een kogel van 25kg.

    De Fin Armas Taipale (1890-1976) won met 82m86 het discuswerpen met beide handen en met 45m21 was hij ook de beste in dezelfde discipline met één hand.

    Een andere Fin Juho Saaristo (1891-1969) won het speerwerpen met twee handen nadat hij zilver had gehaald met één hand.

    Gewoon hoog duiken

    In Stockholm voor het eerst ook het nummer ‘gewoon hoog duiken’ en enkel voor mannen, waarbij zonder acrobatische bewegingen heel eenvoudig van het platform moest gesprongen worden. Het nummer werd tot de Spelen van 1928 betwist, waar het gekoppeld werd aan 'kunstig hoog duiken' in een competitie die men 'torenspringen' noemde. In Stockholm veroverde de Zweed Erik Adlerz (1892-1975) het goud, nadat hij ook al het duiken van de 10m plank had gewonnen.

    Racisme stak de kop op

    De zwarte Amerikaanse sprinter Howard Drew (1890-1956), favoriet op de 100m, besliste om niet aan de finale van dat nummer deel te nemen. Als officiële reden vindt men in vele publicaties terug dat hij zijn achillespees scheurde, maar meer en meer wordt vermoed dat Drew de instructies van de Amerikaanse coach volgde, die liever een blanke zag winnen. Drew nam ook deel aan de baseballcompetitie die in Stockholm als demonstratiesport op het programma stond.

    Vrouwen toegelaten in het zwembad 



    De zwemcompetitie werd in Djurgårdsbrunnsviken gehouden, een baai in de haven van Stockholm niet ver van waar normaal geroeid werd. Er werd een stadion gebouwd en de 100 meter lange banen waren aan één zijde door het land begrensd, aan de andere zijde door een stoomboot omgeven door pontons. 120 deelnemers uit zeventien verschillende landen.

    Gelimiteerde nummers om hen niet te zeer uit te putten, was de smoes. Bij de mannen 100, 400 en 1500m vrije slag, 100m rugslag, 200 en 400m schoolslag en de 4 x 200m vrije slag op het programma.

    Voor het eerst ook vrouwen bij het zwemmen in de 100 m vrije slag, de 4 x 100m vrij en het duiken. Voor het koninginnennummer schreven 27 zwemsters in

    De vrouwelijke deelneemsters moesten onder hun zwemtenue verplicht een onderbroek dragen en ze mochten hun overjas pas uitdoen als de starter "op uw plaatsen!" riep.

    Geen Amerikaanse vrouwen in het zwembad, de Amerikaanse bond verbood haar zwemsters om aan wedstrijden zonder lange kleren deel te nemen.

    De Australische Fanny Durack (1889-1956) (foto 1) won de 100m vrije slag en was daarmee meteen de eerste zwemster ooit die olympisch goud veroverde. Tussen 1910 en 1918 was Durack de beste op alle afstanden, van de sprint tot de mijl. Nochtans had het maar een haartje gescheeld, de New South Wales Ladies Swimming Association wilde Durack en haar maatje Mina Wylie (1891-1984) (foto 2) die tweede eindigde, niet naar Stockholm sturen. Uiteindelijk mochten ze toch gaan, zij het op eigen kosten.

    Met 1.19.8 zwom Durack in de reeksen een nieuw wereldrecord. De finale won ze met 1:22.2, even snel als het olympische record van de Hongaar Alfred Hajos (1878-1955) uit 1896, drie seconden vlugger dan landgenote Mina Wylie (1891-1984) en vijf seconden beter dan de Britse Jennie Fletcher (1890-1968). Op het einde van haar carrière stonden alle wereldrecords van de 100m vrije slag tot en met de mijl op naam van Durack. Toen ze in 1934 stopte met zwemmen had ze liefst 115 titels bijeen gezwommen, vriendin Mina Wylie nam de fakkel van haar over.

    Het Britse team Belle Moore (1894-1975), Jennie Fletcher (1890-1968), Annie Speirs (1889-1926) en Irene Steer (1889-1947), met in het midden hun trainster, won de 4 x 100m vrije slag in 5.52.8, een nieuw wereldrecord.

    Jennie Fletcher (1890-1968) (foto1) kwam uit een straatarm gezin met elf kinderen en kon pas na een twaalf uren durende dagtaak beginnen trainen en dat zes dagen op zeven. In 1907 kreeg ze de kans om betaald als prof wereldwijd rond te toeren met Annette Kellerman (1887-1975) (foto 2), een Australische zwemster, schrijfster, toneel- en filmactrice, die naar verluid het synchroonzwemmen zou uitgevonden hebben. Maar de ouders van Fletcher weigerden het aanbod.

    Bij de vrouwen won de 17-jarige Zweedse Greta Johannson (1895-1978) het torenspringen voor haar landgenote Lisa Regnell (1887-1979) en de Britse Isabelle White (1884-1972). De wedstrijd bestond uit twee opgelegde sprongen van de 5m plank en drie opgelegde sprongen van de 10m toren. Twaalf van de veertien deelneemsters en zeven van de acht finalisten waren Zweden. Johansson won makkelijk, de vijf juryleden plaatsten haar unaniem op de eerste plaats. In 1913 emigreerde ze naar de Verenigde Staten, waar ze met de Zweedse duiker Ernst Brandsten (1883-1965) trouwde. Ze vestigden zich in San Mateo Californië en Brandsten werd in Stanford University coach van de schoonduikers. In 1936 coachte hij zelfs de Amerikaanse ploeg op de Spelen van Berlijn.

    Tijdens deze Spelen een opmerkelijk optreden van het Hawaiïaanse prinsenkind Duke Kahanamoku (1890-1969), die de 100m vrije slag won in een volledig nieuwe zwemstijl, die hij van de oudere inboorlingen van zijn eiland geleerd had. De stijl wordt nu als de klassieke crawl beschouwd. Door zijn enorme longinhoud bleef hij langer dan zijn tegenstanders onder water. In de reeksen evenaarde hij het wereldrecord om het in de finale naar 1.03.4 te brengen. In die eindstrijd lag hij aan het keerpunt zo ver voor, dat hij even halt hield om het deelnemersveld te overschouwen. Ondanks die korte pauze won hij toch nog met twee meter voorsprong. De Australiër Cecil Healy (1181-1918) tikte aan als tweede, de Amerikaan Kenneth Huszagh (1891-1950) als derde. Toch had het anders kunnen aflopen. Door de schuld van hun afgevaardigde hadden de Amerikaanse zwemmers zich niet voor de halve finales aangeboden. Australiër Healy, de grootste tegenstander van Kahanamoku, pleitte bij de juryleden om de Amerikanen toch aan de finale te laten deelnemen. Het resultaat van dit alles was dat de drie Amerikanen samen met een Italiaan een derde halve finale zwommen. In de finale werd Healy door Kahanamoku verslagen en dat staat nog steeds bekend als een van de sportiefste gebaren uit de geschiedenis van de Olympische Spelen. Een kleine anekdote: nadat Kahanamoku tijdens een meeting in New York in 1911 het wereldrecord brak stuurde de Amateur Athletic Union de organisatoren de volgende mededeling:

    “Onaanvaardbaar. Niemand zwemt zo vlug. De Haiwaiïaanse aankomstrechters zouden beter chrono’s in plaats van wekkers gebruiken!”

    Later trad Kahanamoku op in 28 Hollywoodfilms en speelde hij een zeer grote rol in de wereldwijde introductie van de surfsport.

    De start van de 100m vrije slag, mooi is anders.

    Een sterk Duitsland in de schoolslagnummers, op de 200m zelfs met alle podiumplaatsen: Walter Bathe (1892-1959) won voor Willy Lützow (1892-1916) en Paul Malisch (1881-1970). Bathe won nadien ook de 400m schoolslag. Op de 200m verpulverde hij drie keer het wereldrecord in evenveel dagen en bracht het van 3.09.2 naar 3.01.8, een tijd die stand hield tot 1924. Na zijn zwemcarrière vestigde hij zich als apotheker, eerst in Breslau, na Wereldoorlog II in Augsburg. Hij stierf aan een hersentrombose die hij kreeg tijdens het zwemmen.

    George Hodgson (1893-1983) won de 400 en 1500m vrije slag, telkens met een nieuw wereldrecord: 5.24.4 en 22.00.0. Die laatste chrono was liefst 23 seconden sneller dan de besttijd die hij in de reeksen had gezwommen. En passant haalde de Canadees in de finale ook de besttijd 1000m naar zich toe en even later in de race moest ook dat van de mijl er aan geloven. Drie wereldtijden in één nummer en goud met 39 seconden voorsprong op de Britse nummer twee Jack Hatfield (1883-1965) en liefst 1min15 vlugger dan de bronzen Australiër Harold Hardwick (1888-1959). In zijn drie jaar durende sportcarrière werd hij niet éénmaal geklopt. Velen wijten dit aan zijn bijzondere zwemstijl, de trudgen stroke, een mix tussen de echte borstcrawl en de zijdelingse. Bovendien speelde hij waterpolo bij de McGill University. Zijn Olympisch record 400m vrij hield stand tot 1924 toen Johnny Weissmuller (1904-1984) het van de tabellen veegde. Tijdens Wereldoorlog I was Hodgson officier bij de British Royal Navy Air Service, waar hij gehuldigd werd voor zijn vele reddingen op zee.

    Voor het eerst ‘echte’ rugcrawl op de Spelen, Harry Hebner (1891-1968) toonde hoe het moest en won de 100m rug. De Amerikaan won zeven jaar na mekaar de nationale titel 150-yard  en hield heel die periode ook het wereldrecord. In 1908 had hij nog als derde aangetikt, nu in Stockholm was het echter bingo. Ook de vrije slag ging hem goed af, met de Amerikaanse aflossingsploeg won hij zilver in de 4 x 200m vrij. In 1920 in Antwerpen droeg hij tijdens de openingsceremonie de Amerikaanse vlag en was hij lid van het waterpoloteam.

    Tweemaal Belgisch goud in het schermen

    De waterpoloploeg eigende zich het brons toe: Albert Durant (1892-?), Herman Donners (1888-1915), Victor Boin (1886-1974), Joseph Pletincx (1888-1971), Oscar Grégoire (1877-1947), Herman Meyboom (1889-?), Félicien Courbet (1888-1967), Jean Hoffman (1893-?) en Pierre Nijs (1890-1939).

    Burggraaf Philippe Le Hardy de Beaulieu (1887-1942) won brons in het schermonderdeel met de degen

     

    Goud voor Paul Anspach (1882-1981) in het schermen met de degen, zowel individueel als in teamverband.

    Het Belgisch schermteam dat goud won: Paul Anspach (1882-1981), Henri Anspach (1882-1979), Marcel Berré (1882-1957), Fernand de Montigny (1885-1974), Jacques Ochs (1883-1971), Leon Tom (1888-?), Gaston Salmon (1878-1917), Victor Willems (1877-1918) en Robert Hennet (1886-1930).

    Roeier Polydore Veirman (1881-1951) won zilver in de enkel scull, nadat hij vier jaar voordien in Londen hetzelfde eremetaal haalde met de acht met stuurman

    Springruiter Emmanuel Hadelin de Blommaert de Soye (1875-1944) won met zijn paard Clonmore brons in de jumping.