1908 - Londen

Londen 1908

Normaal gezien gingen de Spelen van 1908 in Rome door, maar de Italiaanse staat zat krap bij kas omdat Napels door het uitbarsten van de Vesuvius volledig moest heropgebouwd worden.

In 1906 werd Londen als vervanger aangeduid tijdens een vergadering in Athene. Pierre de Coubertin (1863-1937) had voor die beslissende vergadering nog maar eens zijn kat gestuurd.

De aanduiding van Londen bleek later een voltreffer, voor het eerst waren de Spelen geen aanhangsel van een of ander gebeuren.

Voor het eerst was er ook een openingsceremonie met de intrede van de atleten achter hun nationaal vaandel. En dat voor een bomvol stadion met 68.000 zitplaatsen.

In het midden van het stadion was een ovale wielerbaan gebouwd en een zwembad van 100 meter aangelegd. Daardoor bood het in Shepherd’s Bush gelegen White City Stadium de mogelijkheid om heel wat evenementen op dezelfde plaats te laten doorgaan.

Bovendien kon men op een massale publieke belangstelling rekenen, ondanks het gebeuren over 188 dagen werd uitgesmeerd.

Nieuwe nummers

Er werden een aantal nieuwe sporttakken genoteerd: Grieks-Romeins worstelen, jeu de paume, rackets, veldhockey, polo, kunstschaatsen, kaatsen en races met motorboten.

Voor het eerst spikes

De Duitser Oskar Quarg (1887-?) nam deel aan de 800m en was de eerste die schoenen met spikes droeg. Nadeel was wel dat ze meer dan driehionderd gram wogen en hij er niet mee door de reeksen geraakte.

Controverses

Omdat de deelnemers achter hun nationaal vaandel moesten paraderen, zorgde de eerste landenparade voor enige controverse. Zo moest het Finse team achter de Russische vlag lopen, omdat Finland van 1808 tot 1917 deel uitmaakte van Rusland. Heel wat Ierse deelnemers weigerden dan weer voor het Britse team aan te treden en trokken zich terug. De organisatie had de Zweedse vlag vergeten ophangen, waarop de Zweden pasten voor de openingsceremonie.

En tot overmaat van ramp was men ook de Amerikaanse vlag 'vergeten'. Uit protest weigerde vlaggendrager Ralph Rose (1885-1913), vier jaar voordien nog Olympisch kampioen kogelstoten, zijn vaandel naar de koninklijke loge te buigen.

Incidenten

In het wielrennen en het schermen noteerde men incidenten. Gevolg hiervan was dat de regels gestandaardiseerd werden en dat er voortaan juryleden uit verschillende landen werden ingezet.

Een eenzame overwinning


De meeste incidenten werden tijdens de atletiekwedstrijden genoteerd, waarin de Amerikanen zeer tegen de zin van het Engelse publiek de meeste medailles oogstten. Hommeles in de finale van de 400m, die toen nog niet in banen werd gelopen. De Amerikanen John Carpenter (1884-1933), William Robbins (1885-1962) en John B. Taylor (1882-1908) namen het op tegen Wyndham Halswelle (1882-1915), de Schotse wereldrecordhouder van de 300 yards, die tijdens de reeksen met 48.4 een nieuwe Olympische besttijd had neergezet. Bij het inkomen van de laatste bocht ontstond er een enorme duwpartij. Halswelle wilde de op kop lopende Carpenter inhalen, maar die drong de Brit van de piste. Na hevige discussies besloot de jury 'No race', sloot ze Carpenter uit en besliste ze dat de finale opnieuw moest gelopen worden. De twee andere Amerikanen weigerden dit en dus liep Halswelle die nieuwe finale op zijn eentje en werd hij op die manier Olympisch kampioen. De Schot was door deze hele poespas zodanig gedegouteerd dat hij na de Spelen geen wedstrijd meer liep. Bovendien stierf hij in 1915 een tragische dood in Frankrijk, toen hij tijdens de slag om Neuve Chappel, door een scherpschutter werd neergeschoten.

Zondag = gebedsdag

Ook nu weer de nodige heibel over het feit dat er op zondag wedstrijden werden betwist. De Amerikaan Forrest Smithson (1884-1962) protesteerde op zijn manier, hij liep de reeksen van de 110m horden met een bijbel in de hand. De finale op zaterdag won hij in 15 seconden rond.

Metriek stelsel

Na ellenlange discussies moesten de Engelse organisatoren afzien van hun gebruikelijke yard en alles in het metriek stelsel uitdrukken. De Engelsen vonden deze beslissing nadelig voor hun atleten, want die moesten niet meer de gewone 100 yard lopen, maar 100 meter en dat was 109.3 yard.

Touwtrekken

De Grieken en de Duitsers kwamen niet opdagen voor het touwtrekken. Torenhoog favoriet Amerika werd in de eerste ronde door een ploeg Liverpoolse politie agenten geklopt. De Britse cops droegen ijzeren botten met noppen, spikes en gegroefde hielen, waarmee ze amper stappen konden, maar die ervoor zorgden dat de ploeg niet kon omgetrokken worden. De wedstrijdjury verwierp de Amerikaanse klacht, waarop de Verenigde Staten uit de competitie stapten. In de halve finale kieperde Liverpool ook de Zweden uit het tornooi, maar eigenaardig genoeg kregen ze in de finale op hun donder van hun Londense collega’s. Het brons ging naar de politiemannen van de regio Londen, die de Zweden het nakijken gaven.

De winnaars: Edward Barrett (1880-?) die later ook brons won in het worstelen vrije stijl, John Duke, Frederick Goodfellow (1874-1960), Frederick Humphreys (1878-1954), William Hirons (1871-1958), Albert Ireton (1879-1947), Frederick Merriman (1873-1940), Edwin Mills (1878-1946) en John James Shepherd (1884-1954). Humphreys deed ook mee aan het Grieks-Romeinse en het vrije worstelen, maar werd in de reeksen al geklopt. Ireton waagde zijn geluk in het boksen bij de zwaargewichten, maar werd KO geslagen door landgenoot Sid Evans (1881-1927), die later zilver won.

Hoezo te laat?

Het Russische schuttersteam kwam twee weken te laat aan in Londen, in plaats van de Gregoriaanse kalender hadden zij zich op de Juliaanse gebaseerd.

Opnieuw hommeles in de marathon

Twee miljoen toeschouwers langs het parcours van de marathon die voor het eerst over een afstand van 42 km en 195 m gelopen werd. Op vraag van het hof startte men aan Windsor Castle, zodat de koninklijke familie het gebeuren rechtstreeks vanop haar oost terras kon volgen.

De Italiaan Dorando Pietri (1885-1942) strompelde als eerste het stadion binnen, maar wist niet goed welke richting hij uit moest. Officials hielpen hem de goede weg op, maar in de laatste ronde zakte hij verschillende keren in elkaar. Artsen pepten hem telkens opnieuw op en de Italiaan werd uiteindelijk door twee officials over de finishlijn gedragen.

Net op dat ogenblik liep Johnny Hayes (1886-1965) het stadion binnen en de Amerikaanse delegatie protesteerde tegen de gang van zaken. Na heel wat gepalaver werd het protest aanvaard en kreeg Hayes de gouden plak. De Amerikaan was zo uitgeput dat hij zijn eerronde aflegde op een tafel en gedragen door zijn entourage.

De Engelse koningin Alexandra van Denemarken (1844-1925) was door het hele gebeuren zo ontroerd dat ze Pietro op het einde van de Spelen een gouden beker overhandigde.

Eén van de officials die Pietri overeind hield, was Conan Doyle (1859-1930), de auteur van de 'Sherlock Holmes' boeken.

En nog was het niet gedaan. De publieke belangstelling was door de diskwalificatie van Pietri en de overwinning van Hayes zo groot geworden, dat de Amerikanen geld roken. In de Verenigde Staten werden tussen beide opponenten twee wedstrijden met geldprijzen georganiseerd. De eerste werd op 25 november 1908 in de New Yorkse Madison Square Garden gelopen, Pietri won met 70 meter voorsprong.

Het tweede duel ging op 15 maart 1909 opnieuw door in New York door en weer trok Pietri aan het langste eind. Op die manier haalde de Italiaan toch nog zijn gram.

De meest succesvolle atleten

Melvin Sheppard (1883-1942), met de bijnaam 'Peerless Mel' of 'ongenaakbare Mel', veroverde drie gouden medailles: 800m (in een nieuwe wereldtijd), 1500m en de zeer ongewone aflossing 200 + 200 + 400 + 800m, die na Londen nooit meer gelopen werd maar vervangen werd door de 4 x 400m.

De Amerikaan John B. Taylor (1882-1908) was lid van het winnende aflossingsteam, maar verzaakte aan de finale 400m. Hij was de eerste Afro-Amerikaan die een gouden medaille won. Tragisch genoeg stierf hij bij zijn thuiskomst op 2 december 1908 aan buiktyfus. Net voor de Spelen was hij aan de University of Pennsylvania afgestudeerd als dierenarts.

De Amerikaan Martin Sheridan (1881-1918) won twee gouden medailles in het discuswerpen, het klassieke nummer en de Griekse stijl. Het was de enige keer dat die Griekse stijl betwist werd, de atleten stonden op een driehoekig verhoog van 80 x 70cm, dat achteraan 15cm boven de grond stak en vooraan 5cm. Ze moesten de 5 kilo zware schijf vanuit stand en zonder pivoteren wegslingeren. Tot 1911 werden en in het discuswerpen geen wereldrecords gehomologeerd, Sheridan wierp tussen 1902 en 1911 wel 15 nieuwe "World Bests". In het verspringen vanuit stand eindigde hij als derde. De politie-agent uit New York stierf op 37-jarige leeftijd aan de gevolgen van een pneumonie.

Net als Sheridan was ook landgenoot John Flanagan (1868-1938) van Ierse afkomst. Hij hield het wereldrecord hamerslingeren toen hij in 1897 naar de Verenigde Staten emigreerde. Zoals zoveel werpers uit die tijd was ook hij politie-agent in New York. Flanagan had het hamerslingeren op de Spelen van 1900 gewonnen, toen in Parijs wierp hij 4m75 verder dan landgenoot Truxton Hare (1878-1956) die tweede eindigde. Nu in Los Angeles verdedigde hij zijn titel met glans en veroverde hij ook zilver in het gewichtwerpen met de 25,4kg zware bol. Vier jaar later in Londen klopte hij met zijn laatste worp de heersende wereldrecordhouder Matt McGrath (1877-1941) in het hamerslingeren. Eén jaartje later haalde Flanagan met een worp van 56m18 het wereldrecord hamerslingeren opnieuw naar zich toe. Met 41 jaar en 196 dagen was hij meteen de oudste wereldrecordhouder ooit. In 1911 keerde hij terug naar Ierland, waar hij in 1938 stierf.  

 

De Amerikaan Ray Ewry (1873-1937) veroverde voor de derde opeenvolgende keer de Olympisch titels in het hoog- en verspringen vanuit stand, waarmee hij zijn totaal op acht gouden medailles bracht.

Eric Lemming (1880-1930) won zowel het speerwerpen klassieke als vrije stijl. Bij de vrije stijl mocht men de speer op eender welke plaats vastnemen, het nummer werd slechts éénmaal betwist. In 1899 had de toen 19-jarige Zweed het wereldrecord op 49m31 gebracht. Spijtig genoeg stond het nummer niet op het programma van de Spelen in Parijs. Toch trok Lemming naar de Franse hoofdstad en schreef hij in voor zes nummers. In het hoogspringen, het polsstokspringen en het hamerslingeren viel hij telkens net naast het podium. In 1908 werd speerwerpen voor het eerst een Olympisch nummer en Lemming was nog steeds recordhouder. Op die Spelen verpulverde hij het eigen record met maar liefst vier meter (54m825). Vier jaar later op de Spelen van Stockholm won hij als 32-jarige het nummer opnieuw en weer moest het wereldrecord er aan geloven. Meteen was hij de eerste speerwerper die de 60 meter barrière doorbrak, het publiek gaf hem een staande ovatie. In Stockholm schreef hij ook in voor twee andere nummers, die slechts éénmaal betwist werden: het speerwerpen en discuswerpen met beide handen, waarin hij echter niet scoorde. De atleten moesten drie pogingen doen met afwisselend de rechtse en de linkse hand. De beste worpen van iedere hand werden samengeteld en diegene die het hoogst scoorde kreeg goud. Gedurende zijn hele carrière brak hij tien keer het wereldrecord.

Ongewone atletieknummers

Binnen het atletiekgebeuren enkele ongewone nummers: 3.200m steeplechase, 3.500m snelwandelen, discus Griekse en vrije stijl, speerwerpen in klassieke en vrije stijl en de 3 mijl ploegenkoers.

Schermer werd auteur

Jean-Joseph Renaud (1873-1953) maakte deel uit van de Franse schermploeg die vierde eindigde in het onderdeel sabel. Later werd hij een beroemd auteur die meer dan zestig novellen schreef.

Gepaste kledij aub

In de atletiek werden de Amerikaanse sprinters met uitsluiting bedreigd indien ze het zouden wagen om met witte shorts te lopen. John Eisele (1884-1933) ondervond dit aan den lijve, de Amerikaan verscheen met witte short aan de start van de 3.200m steeple, maar moest vliegensvlug de kleedkamer in om een zwarte aan te trekken. Gelukkig was hij tijdig terug om alsnog brons te halen.

Sparen om mee te doen

Drie Duitsers op het podium bij het schoonspringen van de 3m-plank: Albert Zürner (1890-1920), Kurt Behrens (1884-1924) en Gottlob Walz (1881-1943). Nochtans was het armoede troef voor de Duitse deelnemers, de 81 uitverkorenen kregen amper 100 Duitse Mark van hun sportbond, waarmee ze zowel de reis als het verblijf van twee weken moesten betalen. De broeksriem werd dan ook aangespannen om die twee weken te kunnen doorkomen.



Bij het schoonspringen een knap constructiestaaltje, op enkele minuten tijd kon de toren op- of neergelaten worden zodat hij niet stoorde als er andere wedstrijden werden betwist in het stadion. In de halve finale van dat torenspringen miste de Brit George Cane compleet één van zijn sprongen, hij viel plat op het water en was zo ernstig gewond dat men voor zijn leven vreesde. De latere winnaar Hjalmar Johansson (1874-1957), die ook Zweeds recordhouder 100m schoolslag was, besefte de ernst van de zaak, dook het water in en redde de onfortuinlijke Brit. De Zweden Hjalmar Johansson, Karl Malmstroem (1875-1938) en Arvid Spangberg (1890-1959) winnaars van goud, zilver en brons, overhandigden Cane als troost een zilveren beker. Door het ongeluk van Cane werd de dubbele somersaults een hele tijd verboden.

Medailles voor broer en zus

De Britse boogschutters William (1867-1954) en Charlotte Dod (1871-1960) waren de eerste broer en zus die op dezelfde Spelen een Olympische medaille versierden. De 41-jarige William won goud, Charlotte het zilver en moest alleen haar 53-jarige landgenote Queenie Newall (1854-1929) laten voorgaan. Charlotte, Lottie voor de intimi, was een veelzijdige atlete. In 1887 was ze met haar 15 jaar de jongste tennisspeelster ooit om Wimbledon te winnen, een overwinning die ze nadien nog viermaal overdeed. Maar ze blonk ook uit in ijsdansen, bobsleeën en bergbeklimmen, won het Britse golfkampioenschap voor amateurs en speelde met de Britse hockeyploeg. 

Oudste winnares

"Queenie" Newall, (1854-1929) was met haar 53-jarige leeftijd de oudste Olympische medaillewinnares ooit. De oudste van zeven dochters stond op de eerste dag nog tien punten achter op Charlotte Dod (1871-1960), maar haalde haar achterstand op en won uiteindelijk met 43 punten verschil. 

Van amateur tot prof en vice versa

De Italiaan Alberto Braglia (1883-1953) won het all-round het turnen. Omdat hij de kost niet verdiende met zijn sport, trad hij op als ‘The Human Torpedo’. Daarin brak hij schouder en ribben, bovendien kampte hij met een zware depressie toen zijn 4-jarig zoontje plots stierf. Klap op de vuurpijl was dat hij door zijn circusstunt als professional werd beschouwd en de Italiaanse turnbond schrapte hem van de lijsten. Hij herwon echter zijn amateurstatus en hernieuwde vier jaar later zijn Olympische titel, met extra goud in de ploegencompetitie. Daarna keerde hij definitief terug naar het circus, maar in 1932 coachte hij het Italiaanse team naar een verrassende overwinning in Los Angeles.

Een pintje kan geen kwaad

Jean Bouin (1888-1914) nam deel aan de 1.500m, maar met zijn tweede plaats in de reeksen stootte hij niet door naar de finale. Met de Franse ploeg plaatste hij zich wel voor de eindstrijd in de estafette over 3 mijl en daarin had hij een groot aandeel. Dat ging hij die avond dan ook vieren in de bars van Soho onder het moto.

"Een biertje na een training heeft nog niemand het leven gekost."

Behalve dat er na een biertje gewoonlijk meerdere volgen en voor hij het wist was hij in een heus gevecht gewikkeld, waardoor hij de nacht voor de finale in de gevangenis mocht doorbrengen. De Franse bond zag zich dan ook genoodzaakt om hem te vervangen, waardoor het team 'slechts' brons veroverde. Bouin had zijn lesje geleerd, vanaf toen verzorgde hij zich uitstekend en trainde hij zowel op fysiek als op mentaal vlak. Het leverde hem vier jaar later zilver op in de 5.000m na een memorabel duel met de Fin Hannes Kohelmainen (1889-1966). De Fransman sneuvelde in Wereldoorlog I aan het front.

Tijd voor winterspelen

Voor het eerst een winters onderdeel op de Spelen. Het ijsdansen werd in vier categorieën betwist, mannen, vrouwen, koppels en speciale figuren voor mannen. In dat laatste nummer moesten de schaatsers zo exact mogelijk zelf gecreëerde figuren natekenen op het ijs. Het onderdeel kwam op de Spelen slechts éénmaal aan bod. Ondanks de Zweed Ulrich Salchow (1877-1949) samen met Madge Syers (1881-1917) het ijsdansen won, stond het nummer vier jaar later in Stockholm niet meer op het programma. In 1920 op de Spelen van Antwerpen werd heraangeknoopt met ‘winterse’ tradities, in de Metropool werd een succesvol ijshockeytornooi gespeeld. De eerste echte winterspelen werden in 1924 in het Zwitserse Chamonix georganiseerd.

Een overzicht van de verplichte figuren.

Boksers in the picture

Twee boksers in ‘the picture’ in Londen. Richard Gunn (1871-1961) was met 37 jaar en 254 dagen de oudste bokser die Olympisch goud veroverde. Van 1894 tot 1896 was hij Brits kampioen pluimgewichten, hij was echter zo sterk dat de leiding van de Amateur Boxing Association hem vroeg zich uit de competitie terug te trekken. De Engelsman deed dat ook, maar in 1908 keerde hij terug in de ring om de Olympische titel te veroveren. Daarna hing hij de bokshandschoenen definitief aan de haak. In zijn vijftienjarige loopbaan leed hij slechts één nederlaag.

Zijn landgenoot Albert Oldman (1883-1961) trad in Londen aan bij de superzwaargewichten. Een kort optreden overigens dat hem wel goud opleverde. In de voorronde klopte hij landgenoot Ian Myrams (?-?)  binnen de minuut naar het canvas, in de halve finale werd hij vrij geloot en in de finale moest landgenoot Sid Evans (1881-1927) er na twee minuten aan geloven.

Bizarre nummers

Jeu de paume


Jeu de paume, letterlijk vertaald ‘spel met de handpalm’ was een Franse sport waaruit het tennis ontstond. Oorspronkelijk werd het met de blote handen gespeeld, later gebruikte men een slaghout en uiteindelijk een racket. Het spel vertoonde verwantschap met kaatsen en werd enkel in 1908 Olympisch betwist. Het tornooi met negen Britten en twee Amerikanen werd in de Queen’s Club van West Kensington gespeeld. Tot ieders verrassing haalde de Amerikaan Jay Gould II (1888-1935) goud voor de Britten Eustace Miles (1868-1948) en Neville Bulwer-Lytton, 3rd Earl of Lytton (1879-1951). De drie waren ook succesvol in het tennis.

Jay Gould II (1888-1935) was de kleinzoon van spoorwegmagnaat Jay Gould (1836-1892). In 1914 en 1916 kroonde hij zich tot wereldkampioen tennis en van 1906 tot 1925 was hij zonder setverlies onafbroken Amerikaans tenniskampioen bij de amateurs.



De 39-jarige Eustace Miles (1868-1948), een kleinzoon van de beroemde politicus Sir William Miles (1797-1878), verloor de finale van Gould, die hij van 1900 tot 1902 gecoacht had tijdens zijn verblijf in Amerika. In 1900 won hij het Amerikaans kampioenschap als eerste niet-Amerikaan. Hij won ook nog het WK raquetball voor amateurs en het Amerikaans kampioenschap squash.

De in India geboren Neville Bulwer-Lytton, 3rd Earl of Lytton (1879-1951) was de zoon van Robert Bulwer-Lytton 1st Earl of Lytton (1831-1891) en kleinzoon van de beroemde novelleschrijvers Edward Bulwer-Lytton (1803-1873) en Rosina Doyle Wheelrand (1802-1882). Als officier werd hij vooral bekend omwille van zijn schilderwerken.

Motorboten

De motorbootraces werden enkel in 1908 betwist, maar wel in drie categorieën: acht meter, 60-foot (iets meer dan 18 meter) en de open klasse. Bovendien weinig spektakel daar aan de kust van Southampton met dikke mist, bakken regen en een gemiddelde snelheid van amper 30 km/uur, In zoverre dat de officials zes van de negen races moesten schrappen.

Om de minste punten

De 3 mijl ploegenkoers was een heel apart nummer en ook dat werd slechts éénmaal betwist. Iedere landenploeg bestond uit vijf lopers en de drie beste resultaten werden bij elkaar geteld. De eerste kreeg één punt, de tweede twee, enz. Het land met de laagste score werd dus winnaar. Het nummer werd door de gemengde ploeg Groot-Brittannië - Ierland gewonnen, waarvan drie lopers de drie eerste plaatsen bezetten.

Zwemmen in een 100m bad

Met de bouw van een 100m zwembad met duidelijk uitgelijnde banen, lanceerden de Britten ook een standaard voor toekomstige internationale zwemwedstrijden. Al dient gezegd dat er slechts vier banen voorhanden waren.

De zes afstanden uit 1908 werden later vaste nummers op het Olympisch programma. De 50, 200 en 800m vrije slag verdwenen van het programma (hoewel de eerste twee later terugkwamen), de aflossing werd van 4 x 50m vrije slag naar 4 x 200m gebracht en de 400m schoolslag werd gehalveerd tot 200m.

Canada en Finland maakten hun eerste opwachting. veertien landen schreven in, goed voor honderd zwemmers.

Henry Taylor (1885-1951) won de 400 en 1500m vrije slag en had een groot aandeel in het goud van de estafetteploeg. De 1500m vrije slag was bovendien goed voor het eerste wereldrecord op die afstand, al doet die 22.48.4 ons nu toch even glimlachen.

Henry Taylor na zijn succesvolle 1500m vrije slag, die hij voor een groot deel dankte aan de Amerikaan Charles Daniels (1885-1973). Op de laatste competitiedag ging die er namelijk mee akkoord om tussen beide races een langere rustpauze in te lassen. Om het lange wachten te breken zwom de Amerikaan een exhibitie wedstrijd 100m crawl in 67 seconden, een stijl die toen nog onbekend was.

De Duitse bankier Arno Bieberstein (1884-1928) was de beste over de voor het eerst gezwommen 100m rugslag. Ook dat wereldrecord van 1.24.6 doet ons nu glimlachen. Bovendien was zijn stijl het aankijken niet waard, de Duitser zwom een soort ruggelingse schoolslag. In 1928 stierf hij in een verkeersongeval, amper 34 jaar oud.

Op dat van de 200m vrije slag na werden overigens alle wereldrecords verbeterd. In de 100m vrij tikte de Amerikaan Charles Daniels (1885-1973) aan na 1.05.6. Daniels stopte zijn sportieve loopbaan in 1910, nadat hij acht Olympische medailles had gewonnen, waarvan zes gouden, en hij elk wereldrecord van de 50m tot de 1 mijl vrije slag in zijn bezit had, een prestatie die in de sportgeschiedenis nooit geëvenaard werd.

De Brit Frederick Holman (1885-1913) tikte na 200m schoolslag aan in 3.09.2. In 1913 stierf hij aan tyfus, een ziekte die hij in het zwembad van Exeter had opgeraapt.

Oudste medaillewinnaar

 

De Zweed Oscar Swahn (1847-1927) won de wedstrijd 'lopend hert met enkel schot’ en was met zijn 60 jaar de oudste winnaar ooit. Ook met het landenteam finishte hij op de eerste plaats en hij won brons op het onderdeel 'lopend hert met dubbel schot'. In 1912 tijdens de Spelen in eigen land won hij het onderdeel ‘lopend hert met één enkel schot’ opnieuw en haalde hij goud met het Zweedse team, waarmee hij het ouderdomsrecord op 64 jaar bracht. In 1920 in Antwerpen was hij 72 jaar en 279 dagen, een ouderdomsrecord dat wel nooit zal verbeterd worden. Hij haalde daar zelfs nog zilver in het onderdeel 'lopend hert met dubbel schot'. Vier jaar later was hij nog steeds als schutter actief maar de Spelen van 1924 moest hij wegens ziekte aan zich laten voorbij laten gaan. In alle teamwedstrijden waaraan Oscar Swahn deelnam, maakte ook zijn zoon Alfred deel uit van het gezelschap. Alfred Swahn (1879-1937) won in totaal negen medailles op alle Spelen waarvan drie gouden.

Ook goud in zaken doen

Alfred Carlton Gilbert (1884-1961), die met een sprong van 3m71 het goud deelde met landgenoot Edward Cook. (1888-1972) in het polsstokspringen, werd later een meer dan succesvol zakenman.

Eén van zijn uitvindingen was de 'Erector set', een soort meccano waarvan wereldwijd 30 miljoen exemplaren werden verkocht. Zijn universitaire studies betaalde hij met optredens als goochelaar en hij behaalde zijn diploma sportgeneeskunde met glans. Dat beroep oefende hij echter nooit uit, hij maakte het immers waar als zakenman met zijn speelgoedfabriek A.C. Gilbert Company. In 1918 verbood de Amerikaanse staat de productie van speelgoed, waartegen Gilbert uiteraard fors protesteerde. Hij won het pleit en de kranten bedachten hem met de titel 'de man die kerstmis redde'. Buiten de Erector set lanceerde hij ook microscoop- en scheikundesets voor de kinderen, evenals een weerstation, een set om zelf horloges of radio's te bouwen. In totaal legde hij 150 patenten neer. Zijn zelf geschreven biografie 'The Man Who Lives in Paradise' is een mooie samenvatting van zijn leven.

Succesvolle Belgen

Zilver voor Réginald Storms (?-?) in het pistoolschieten vanop 50 yard, nadien deed hij dit in ploegverband nog eens over met zijn teammaats Charles Paumier du Vergier (?-?),  René Englebert (?-?) en Paul Van Asbroeck (1874-1959)

Goud voor Paul van Asbroeck (1874-1959) in het 50 yard snelvuur pistoolschieten, in datzelfde onderdeel haalde hij met het Belgisch team ook zilver. Acht jaar eerder had de Belg al brons veroverd in het schieten met militair geweer vanuit 3 posities. Tussen 1904 en 1912 werd Van Asbroeck ook zesmaal wereldkampioen en won hij evenveel wereldtitels in ploegverband. Bovenop kroonde hij zich zestien keer tot wereldkampioen in het karabijnschieten. In totaal werd hij voor vijf Olympische Spelen opgeroepen, die van 1900, 1908, 1920, 1924 en 1936.

Een ploeg van Club Gent behaalde de tweede plaats in de acht met stuurman: Oscar Taelman (1878-?), Marcel Morimont (1886-?), Rémy Orban (1880-1951), Georges Mijs (1881-?), François Vergucht (1887-?), Polydore Veirman (1881-1951), Oscar de Somville (1876-1938), Rudolpe Poma (1884-1954) en Alfred Van Landeghem (?-?).  Polydore Veirman won in 1912 zilver in de Scull, Oscar de Somville en Alfred Van Landeghem hadden in 1900 al zilver gewonnen in datzelfde nummer.  Vermits de Spelen in Londen werden georganiseerd, ging het roeien vanzelfsprekend door op het heilige water van de Thames. Geen bronzen medailles, vermits de verliezers van de halve finales niet tegen elkaar roeiden. In de tabellen werd de beste verliezer wel als derde gerangschikt. Maar merkwaardig genoeg kreeg ook de tweede geen medaille. Het goud was immers voor de roeiers van de winnende ploeg en het zilver voor hun stuurman. 

Zilver voor de waterpoloploeg Albert Michant (?-?), Herman Meyboom (1889-?), Victor Boin (1886-1974), Joseph Pletincx (1888-1971), Fernand Feyaerts (1880-1927), Oscar Grégoire (1877-1947) en Herman Donners (1888-1915).

Zilver in de klasse van het zeilen voor Léon Huybrechts (1876-1956) (foto), Louis Huybrechts (1875-1963) en Henri Weewauters (1875-?)

Brons voor de schermploeg in het onderdeel degen: Paul Anspach (1882-1981), Désiré Beaurain (1881-1954), Fernand Bosmans (1883-1960), Fernand de Montigny (1885-1974), François Rom (1869-1953), Victor Willems (1877-1918) en Ferdinand Feyerick (1865-1920).

Wielrenner Joseph Werbrouck (1882-1974) won brons in de 20km op de baan